KG:209:2024:2 Tarief eetbare rietjes
Aanleiding
X verkoopt eetbare rietjes met verschillende smaken, zoals aardbei en chocola. De rietjes zijn gemaakt van ingrediënten die zijn bestemd voor menselijke consumptie en hebben een voedingswaarde. De verpakking vermeldt ook deze voedingswaarde, de ingrediënten en het feit dat de rietjes vegan zijn. De rietjes zijn bedoeld om in combinatie met een drank te worden geconsumeerd.
Y verkoopt rietjes gemaakt van gedroogde pasta. De rietjes worden aangeprezen als zijnde milieuvriendelijk, nu ze zijn gemaakt van biologisch afbreekbaar materiaal. De rietjes hebben geen toegevoegde smaken en kunnen door de samenstelling niet worden gebruikt in combinatie met warme dranken.
Vraag
Zijn de eetbare rietjes die X en Y verkopen eetwaren in de zin van Tabel I, post a.1 behorende bij de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB 1968)?
Antwoord
Ja, de eetbare rietjes die X verkoopt zijn eetwaren in de zin van Tabel I, post a.1 behorende bij de Wet OB 1968.
Nee, de eetbare rietjes die Y verkoopt zijn geen eetwaren in de zin van Tabel I, post a.1 behorende bij de Wet OB 1968.
Beschouwing
Op grond van post a.1, van de bij de Wet OB 1968 behorende Tabel I vallen, voor zover hier relevant, onder het verlaagde tarief:
‘‘voedingsmiddelen, te weten:
- eet- en drinkwaren die plegen te worden aangewend voor menselijke consumptie;
- (…)
- produkten die zijn bestemd om te worden aangewend als aanvulling op dan wel ter vervanging van de onder a bedoelde eet- en drinkwaren;
(…)’’
In de toelichting op post a.1 (Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 31 maart 2022, Stcrt 2022, 9114) is het volgende opgenomen:
“(…)
Voor de uitleg van het begrip ‘voedingsmiddelen’ zijn de maatschappelijke opvattingen leidend. Met voedingsmiddelen worden alleen producten bedoeld die zijn bestemd voor oraal gebruik. Producten die niet zijn bestemd, samengesteld en verkocht voor een voedingsfunctie, vallen niet onder de post.” en
“Het begrip eet- en drinkwaren moet ruim worden opgevat. De maatschappelijke opvattingen over wat het begrip inhoudt, zijn daarbij leidend. Ook producten die pas geschikt zijn voor menselijke consumptie na een bepaalde bewerking (zoals het ontdoen van de schil) of na bereiding (toevoeging van water, koken, opwarmen en dergelijke) vallen eronder.
Het moet gaan om eet- en drinkwaren die kennelijk bestemd zijn voor menselijke consumptie.”
In vervolg op het oordeel van het HvJ EU in de zaak C-331/19 (Spanish Fly), heeft de Hoge Raad op 18 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2082, arrest gewezen over sekslustopwekkende middelen. De Hoge Raad oordeelde daarbij onder meer als volgt:
“2.2 (…) Dit betekent dat voor toepassing van post a.1, letter a, van Tabel I niet voldoende is dat een product is bestemd om oraal te worden ingenomen en bestanddelen bevat die eigen zijn aan voor menselijk gebruik bestemde voedingsmiddelen. Het product moet niet alleen als zodanig geschikt zijn om te worden geconsumeerd, het moet voedingsstoffen bevatten die dienen voor de opbouw, de energievoorziening en de regulering van het menselijk organisme en noodzakelijk zijn voor de instandhouding, de werking en de ontwikkeling van dat organisme, en worden geconsumeerd vanwege die stoffen. (…)
2.3 De producten worden op de verpakkingen ervan aangeprezen als sekslustopwekkende middelen, en worden ook als zodanig gebruikt. Daarom moet ervan worden uitgegaan dat zij zijn samengesteld en verkocht voor andere effecten dan die welke noodzakelijk zijn voor de instandhouding, de werking en de ontwikkeling van het menselijk organisme. Omdat de producten niet met het oog op die al dan niet welbepaalde voedingsfunctie zijn samengesteld en worden verkocht, kunnen zij niet worden gerangschikt onder post a.1, letter a of letter c, van Tabel I. Het is niet van belang of zij bestanddelen bevatten die op zichzelf beschouwd bevorderlijk zijn voor de instandhouding, de werking en de ontwikkeling van het menselijk organisme.”
Voor de kwalificatie van een product als voedingsmiddel in de zin van Tabel I, post a.1 behorende bij de Wet OB 1968, is ten eerste de voedingsfunctie van belang. De eetbare rietjes zijn gemaakt van ingrediënten bestemd voor menselijke consumptie.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 18 december 2020 (reeds aangehaald) geoordeeld dat het product bovendien moet worden geconsumeerd vanwege de voedingsstoffen.
Voor de vraag of een goed een voedingsmiddel is, moet op de eerste plaats worden getoetst aan het primaire gebruiksdoel van het goed. Als de uitkomst is dat het primaire gebruiksdoel iets anders is dan het dienst doen als voedingsmiddel, is het verlaagde tarief niet van toepassing. Dat de eetbaarheid van het product een kwaliteit is die wordt benadrukt, brengt dan niet met zich mee dat de aard van het product daardoor verandert. Dit vloeit ook voort uit het eerder aangehaalde arrest waarin de Hoge Raad beslist dat producten die niet met het oog op die al dan niet welbepaalde voedingsfunctie zijn samengesteld en worden verkocht, niet als voedingsmiddel kwalificeren. Deze benadering doet ook recht aan het neutraliteitsbeginsel; vergelijkbare producten met hetzelfde primaire doel moeten gelijk worden belast. Dit beginsel verzet zich ertegen dat soortgelijke goederen en diensten, die met elkaar concurreren, uit het oogpunt van de btw verschillend worden behandeld. Producten met hetzelfde primaire doel, zullen vanuit het oogpunt van de gemiddelde consument soortgelijk zijn. Dat producten, bijvoorbeeld vanwege duurzaamheidsoverwegingen, worden gemaakt van eetbaar materiaal maakt in beginsel dus niet dat zij te rangschikken zijn onder Tabel I, post a.1 behorende bij de Wet OB 1968.
Producten die een gebruiksdoel en een voedingsfunctie hebben kunnen enkel dan worden gerangschikt onder Tabel I, post a.1 behorende bij de Wet OB 1968 wanneer uit de specifieke kenmerken blijkt dat de producten naast het gebruiksdoel daadwerkelijk zijn bestemd om (in combinatie met eet- en drinkwaren) te worden geconsumeerd vanwege een bepaalde smaak of samenstelling. De inspecteur zal dit voor eetbare producten met zowel een gebruiksdoel als een voedingsfunctie steeds van geval tot geval moeten beoordelen op basis van het hierboven beschreven kader.
De eetbare rietjes die X en Y verkopen zijn primair bedoeld als middel om vloeistoffen mee te drinken of als middel om voedingsmiddelen te consumeren en worden ook vanwege die functie aangeschaft.
Bij de rietjes die Y verkoopt is geen sprake van een product dat daadwerkelijk is bestemd om te worden geconsumeerd. Het is in dat geval immers niet expliciet de bedoeling en overigens ook niet aannemelijk dat een gebruiksvoorwerp gemaakt van gedroogde pasta wordt geconsumeerd nadat het drankje op is. Het is bovendien juist niet gewenst dat de smaak van de pasta wordt opgenomen in een drankje. Het rietje dat Y verkoopt heeft dus hetzelfde doel als een rietje dat niet is gemaakt van voedingsstoffen en moet conform het neutraliteitsbeginsel op gelijke wijze worden belast.
Voor wat betreft de rietjes die X verkoopt geldt echter dat zij ook expliciet zijn bestemd, samengesteld en verkocht als eetwaar. Dat volgt uit het feit dat de producten daadwerkelijk zijn bedoeld om in combinatie met (andere) eet- en drinkwaren te worden geconsumeerd en de drank aan te vullen door middel van een bepaalde smaak.
Onder deze omstandigheden kwalificeren de eetbare rietjes die X verkoopt derhalve als eetwaren in de zin van Tabel I, post a.1 behorende bij de Wet OB 1968. De rietjes die Y verkoopt kwalificeren niet als eetwaren in de zin Tabel I, post a.1 behorende bij de Wet OB 1968.