Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

Op deze pagina

KG:210:2024:6 Valpreventie; medische vrijstelling

Aanleiding

Fysiotherapeut X geeft een groepstraining die betrekking heeft op valpreventie. Het doel van de training is het voorkomen van valongevallen bij ouderen met een verhoogd valrisico door het herkennen van valgevaarlijke situaties, het verminderen van valangst en het verbeteren van het activiteitenniveau en de balans.

Een huisarts screent of iemand voor de training in aanmerking komt. De fysiotherapeutenpraktijk doet een uitgebreide intake, screening en doet metingen.

De groepstraining bestaat uit een hindernisbaan afgewisseld met valtechnieken en spelvormen. Tijdens de groepstraining doet iedereen hetzelfde, maar wordt het programma desgewenst aangepast wanneer iemand een aanpassing nodig heeft.

X richt zich op het voorkomen van het valrisico bij ouderen en niet op de mogelijke (medische) oorzaken daarvan.

Vraag

Zijn de diensten met betrekking tot valpreventie door een fysiotherapeut vrijgesteld op grond van artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel g, onder 10, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: artikel 11-1-g-10 Wet OB 1968)?

Antwoord

Nee, de diensten met betrekking tot valpreventie door een fysiotherapeut zijn niet vrijgesteld op grond van artikel 11-1-g-10 Wet OB 1968. De (groeps-) training heeft geen therapeutisch doel.

Beschouwing

De diensten zijn niet vrijgesteld.

Op grond van artikel 11-1-g-10 Wet OB 1968 zijn vrijgesteld de diensten op het vlak van de gezondheidskundige verzorging van de mens door beoefenaren van een medisch of paramedisch beroep die een op dit beroep gerichte opleiding hebben voltooid waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, voor zover deze diensten tot het gebied van deskundigheid van dit beroep behoren en onderdeel vormen van bedoelde opleiding. De vrijstelling van artikel 11-1-g-10 Wet OB 1968 is gebaseerd op artikel 132, eerste lid, onderdeel c, van de btw-richtlijn.

Van gezondheidskundige verzorging van de mens is sprake als het voornaamste doel van de (para)medische handeling is de bescherming, met inbegrip van instandhouding of herstel, van de gezondheid van de mens. Dat betekent dat in het algemeen voor de vrijstelling in aanmerking komen therapeutische handelingen die ten doel hebben een diagnose te stellen, te behandelen en, voor zoveel mogelijk, te genezen van ziekten.

Het HvJ heeft de hiervoor opgesomde criteria die inhouden dat de gezondheidskundige verzorging van de mens een therapeutisch doel moet hebben in bepaalde opzichten genuanceerd. Zo is de vrijstelling ook van toepassing op therapeutische handelingen die worden verricht voor doeleinden van preventie ofwel in de gevallen waarin de patiënt nog geen ziekte blijkt te hebben (zie HvJ 20 november 2003, nr. C-307/01 (Peter d'Ambrumenil), ECLI:EU:C:2003:627, punt 58).

X geeft trainingen met betrekking tot valpreventie. Een preventief doel kan als therapeutisch worden opgevat wanneer daarmee een ziekte, een letsel of een gezondheidsprobleem wordt afgewend, tegengegaan of voorkomen of een latent of in de kiem aanwezige ziekte wordt opgespoord (HvJ 10 juni 2010, C‑262/08 (CopyGene A/S), ECLI:EU:C:2010:328, punt 36). Een louter onzeker verband met een ziekte, zonder concreet risico van aantasting van de gezondheid, is in dit opzicht niet voldoende (vergelijk HvJ 4 maart 2021, C-581/19 (Frenetikexito – Unipessoal Lda), ECLI:EU:C:2021:167, punt 33).

In het geval van valpreventie is slechts sprake van een algemeen preventief doel, zonder concreet risico van aantasting van de gezondheid. Dat dit preventieve doel in beginsel gezondheidsgerelateerd is, is niet voldoende om te spreken van een therapeutisch doel (C-581/19 (Frenetikexito – Unipessoal Lda), ECLI:EU:C:2021:167, punt 30).

De vrijstelling is alleen van toepassing als een gezondheidskundige dienst persoonlijk en rechtstreeks wordt verricht aan individuele patiënten. Groepsbehandelingen zijn daardoor uitgesloten in bijlage I van het Besluit Omzetbelasting, vrijstelling; artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel g, onder 1°, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Stcrt. 2016, 17339 en laatst gewijzigd in Stcrt. 2023, 12125), tenzij binnen die behandeling iedere persoon wordt behandeld voor zijn of haar specifieke stoornis of beperking. Het feit dat tijdens de training mogelijk een individuele aanpassing nodig is, is onvoldoende om te kunnen concluderen dat iedere persoon wordt behandeld voor zijn of haar specifieke aandoening.

Deel deze pagina