KG:210:2025:7 Platformfictie
Publicatiedatum 25-04-2025, 14:07 | Laatste update 25-04-2025, 14:07 |
Aanleiding
Een in Nederland gevestigde ondernemer (hierna: de Nederlandse ondernemer) exploiteert een webwinkel waarop hij kleding aanbiedt die in zendingen met een waarde van niet meer dan € 150 aan particuliere klanten in Nederland wordt verzonden.
De Nederlandse ondernemer werkt op basis van een zogenoemd dropshipping-model: online verkoop zonder eigen voorraad. De werkwijze is als volgt:
- Een klant bestelt en betaalt een product bij de webwinkel van de Nederlandse ondernemer.
- De klant ontvangt daarop een orderbevestiging met informatie over de verzending. De Nederlandse ondernemer brengt geen afzonderlijke verzendkosten in rekening, deze zijn in de prijs begrepen.
- De Nederlandse ondernemer bestelt het product vervolgens bij een buiten de EU gevestigde ondernemer (hierna: de niet EU ondernemer) via het online platform van een derde ondernemer (hierna: de platformexploitant).
- De platformexploitant is eveneens buiten de Europese Unie gevestigd en faciliteert een goederenlevering tussen de niet EU ondernemer en de Nederlandse ondernemer via zijn online interface. De tussenkomst van de platformexploitant blijft beperkt tot het faciliteren van deze levering. Hij verkrijgt op geen enkel moment de civielrechtelijke eigendom of beschikkingsmacht van de geleverde goederen en treedt niet op als commissionair.
- Het product wordt vervolgens via een vervoerder direct vanuit een plaats buiten de EU naar het afleveradres van de klant in Nederland verzonden.
- De platformexploitant is geregistreerd voor de invoerregeling als bedoeld in hoofdstuk V, afdeling 7, paragraaf 4 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB 1968).
- Voor de levering aan de Nederlandse ondernemer is contractueel bepaald dat de verantwoordelijkheid voor het vervoer en de betaling bij invoer van btw en invoerrechten niet bij hem ligt.
- In deze casus wordt het invoerregelingnummer (zie artikel 28tf Wet OB 1968) van de platformexploitant verstrekt waarmee de douaneformaliteiten ter zake van de invoer door de vervoerder worden vervuld.
In de veronderstelling dat de platformfictie van artikel 3c, eerste lid, Wet OB 1968 van toepassing is, gebruikt de platformexploitant de invoerregeling. Hierdoor wordt het product ingevoerd met vrijstelling van btw en zal de platformexploitant de aan de Nederlandse ondernemer in rekening gebrachte btw voldoen via de invoerregeling.
De Nederlandse ondernemer maakt gebruik van specifiek voor webwinkels ontwikkelde software om zijn webwinkel te voorzien van producten van de platformexploitant en bestellingen via de platformexploitant te plaatsen. De software automatiseert onder meer de stappen die leiden tot een afgeronde bestelling, zoals het opstellen van de bestellijst, het invullen van het afleveradres en het definitief doorzetten van de bestelling. Als de Nederlandse ondernemer de bestelling plaatst, wordt het bij de platformexploitant kenbaar dat dit via deze software gebeurt.
Vraag
Is de platformfictie van artikel 3c, eerste lid, Wet OB 1968 van toepassing op het faciliteren door de platformexploitant en heeft hij daarmee de invoerregeling terecht gebruikt?
Antwoord
Nee, de platformfictie van artikel 3c, eerste lid, Wet OB 1968 is niet van toepassing op het faciliteren door de platformexploitant. Er is geen sprake van een afstandsverkoop. De invoerregeling wordt ten onrechte gebruikt.
Beschouwing
De platformfictie is niet van toepassing. De platformexploitant faciliteert geen afstandsverkoop van uit een derdelandsgebied of derde land ingevoerd goed. Ook het bewijsvermoeden van artikel 5 quinquies Uitvoeringsverordening (EU) No. 282/2011 (hierna: UVO) is niet van toepassing. De invoerregeling wordt ten onrechte gebruikt.
Artikel 3c, eerste lid, Wet OB 1968 regelt de zogenoemde platformfictie. Hierin is bepaald dat de ondernemer die een goederenlevering tussen twee partijen faciliteert onder omstandigheden wordt geacht de goederen te hebben ontvangen en te hebben geleverd. De voorwaarden zijn als volgt:
- een ondernemer gebruikt een elektronische interface, zoals een marktplaats, platform, portaal of soortgelijk middel;
- via die elektronische interface faciliteert de ondernemer een levering van goederen;
- de levering betreft een afstandsverkoop van uit een derdelandsgebied of een derde land ingevoerde goederen met een intrinsieke waarde van niet meer dan € 150.
In casu wordt voldaan aan de eerste en de tweede voorwaarde. Uit de feiten blijkt namelijk dat de platformexploitant via een elektronische interface leveringen faciliteert. De platformexploitant faciliteert echter geen afstandsverkoop uit een derdelandsgebied of uit een derde land. Dat betekent dus dat niet wordt voldaan aan de derde voorwaarde van artikel 3c, eerste lid, Wet OB 1968.
De term ‘afstandsverkoop van uit een derdelandsgebied of uit een derde land ingevoerde goederen’ is gedefinieerd in artikel 2a, eerste lid, onderdeel x, Wet OB 1968. Uit het eerste onderdeel van die bepaling volgt dat de status van de afnemer van belang is voor de kwalificatie als een dergelijke afstandsverkoop. Een goederenlevering aan een ondernemer kwalificeert enkel als zodanig, indien de afnemer een ondernemer is van wie de intracommunautaire verwervingen krachtens artikel 1a, tweede lid, Wet OB 1968 niet aan belasting zijn onderworpen. Dat is gezien onderdeel a van die laatste bepaling het geval als de ondernemer uitsluitend leveringen of diensten verricht waarvoor geen recht op aftrek bestaat. In voorliggend geval faciliteert de platformexploitant een goederenlevering tussen de niet EU ondernemer en de Nederlandse ondernemer. De Nederlandse ondernemer verricht handelingen waarvoor een recht op aftrek bestaat. Er is dus geen sprake van een afstandsverkoop van een uit een derdelandsgebied of derde land ingevoerd goed.
In artikel 5 quinquies van de UVO is een uitvoeringsmaatregel opgenomen voor de toepassing van de platformfictie. In de uitvoeringsmaatregel is bepaald dat een belastingplichtige voor toepassing van de platformfictie de persoon die de goederen koopt als niet-belastingplichtige moet beschouwen, tenzij hij over tegengestelde informatie beschikt. Dit betekent dat de platformfictie in voorliggend geval toch van toepassing kan zijn indien de platformexploitant niet op basis van de beschikbare informatie kon vaststellen dat de Nederlandse afnemer als ondernemer kwalificeert.
Op basis van een afweging van alle relevante feiten en omstandigheden moet worden bepaald of en in hoeverre de platformexploitant over dergelijke tegengestelde informatie beschikt. De enkele omstandigheid dat de afnemer geen btw-identificatienummer verstrekt, hoeft niet voldoende reden te zijn voor de platformexploitant om te concluderen dat de afnemer geen ondernemer is.
Gewezen wordt in voorliggend geval op andere omstandigheden die kunnen worden meegewogen. Zo worden de bestellingen door de Nederlandse ondernemer geplaatst via specifiek voor webwinkels ontwikkelde software. Door de wijze van bestellen beschikt de platformexploitant tevens over informatie waaruit blijkt dat deze enkele afnemer bestellingen verricht die telkens naar een ander adres worden verzonden. Al deze informatie omtrent de Nederlandse ondernemer is beschikbaar voor de platformexploitant en wijst in voorliggend geval op de kwalificatie van een btw-ondernemer als afnemer. Daarmee vindt het bewijsvermoeden van artikel 5 quinquies UVO geen toepassing.
Omdat de platformfictie niet van toepassing is, verloopt de heffing van btw als volgt. De levering van de niet EU ondernemer is in Nederland belast op grond van artikel 5, tweede lid, Wet OB 1968, nu het product niet in opdracht van de Nederlandse ondernemer is ingevoerd. Aangezien de niet EU ondernemer niet in Nederland is gevestigd, is de btw op grond van artikel 12, derde lid, Wet OB 1968 verlegd naar de Nederlandse ondernemer. De Nederlandse ondernemer is ter zake van zijn levering Nederlandse btw verschuldigd. Vanwege ten onrechte gebruik van de invoerregeling is sprake van een onjuiste douaneaangifte. In een dergelijk geval kan de douane de verschuldigde invoer-btw alsnog heffen bij de aangever, in dit geval de vervoerder.