Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

KG:211:2022:13 Subsidiebesluit – afsplitsing activiteiten

Aanleiding

Een stichting verricht activiteiten waarvoor zij subsidies van gemeenten ontvangt. Naast subsidies ontvangt de stichting eigen bijdragen van degenen voor wie de stichting deze activiteiten verricht. De stichting verricht daarnaast ook niet-gesubsidieerde activiteiten. Hiervoor ontvangt zij een vergoeding. Doordat de stichting ook niet-gesubsidieerde activiteiten verricht, kan zij geen beroep doen op onderdeel 3.2.1 van het besluit Vennootschapsbelasting, belastingplicht van verenigingen en stichtingen van 23 december 2005, CPP2005/2730M). Dit beleid wordt in de praktijk ook wel aangeduid als het “subsidiebesluit”. De vergoedingen voor de niet-gesubsidieerde activiteiten kunnen namelijk niet worden aangemerkt als ‘eigen bijdragen’ in de zin van het subsidiebesluit.

De niet-gesubsidieerde activiteit wordt door de stichting afgesplitst naar een bv. De stichting houdt hierin 100% van de aandelen en is ook de bestuurder van de bv. Na de afsplitsing bestaan de activiteiten van de stichting uit gesubsidieerde activiteiten en het houden van de deelneming in de bv. Het personeel dat zich bezighoudt met de niet-gesubsidieerde activiteit blijft in dienst van de stichting. De stichting belast de loonkosten en de daarbij behorende indirecte kosten door aan de bv. Deze bv zal haar winsten uitkeren aan de stichting. Deze inkomsten zal de stichting gebruiken voor het verrichten van haar gesubsidieerde activiteiten.

Vragen

  1. Voldoet de stichting aan de voorwaarden gesteld in het subsidiebesluit ná het afsplitsen van de niet-gesubsidieerde activiteit naar een dochter-bv?
  2. Vormt het ontvangen van dividenduitkeringen van de dochter-bv een beletsel voor het toepassen van het subsidiebesluit als het personeel in dienst zou komen van de bv?

Antwoorden

  1. Nee. Ook na de afsplitsing van de niet-gesubsidieerde activiteit voldoet de stichting niet aan het vereiste van volledige subsidieafhankelijkheid. De stichting ontvangt naast subsidies ook inkomsten voor het uitlenen van personeel en dividenduitkeringen. Deze inkomsten van de stichting zijn niet aan te merken als subsidies in de zin van artikel 4:21 Awb en kwalificeren ook niet als eigen bijdragen van degenen voor wie de stichting haar gesubsidieerde activiteiten verricht.
  2. Ja. De stichting voldoet in dat geval niet aan het vereiste van volledige subsidieafhankelijkheid. Een dividenduitkering kwalificeert niet als subsidie in de zin van artikel 4:21 Awb. Evenmin kwalificeert de dividenduitkering als eigen bijdrage in de zin van het subsidiebesluit. Overigens is het ook niet van belang of de stichting in een jaar daadwerkelijk een dividenduitkering heeft ontvangen. De mogelijkheid dat een dividenduitkering kan worden ontvangen, maakt dat geen sprake is van volledige subsidieafhankelijkheid.

Beschouwing

Juridisch kader

Belastingplicht en ondernemingstoets

Een stichting is belastingplichtig indien en voor zover zij een onderneming drijft (artikel 2, lid 1, onderdeel e van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, hierna verder aan te duiden als artikel 2-1-e Wet VPB 1969). Van het drijven van een onderneming is sprake als een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid deelneemt aan het economische verkeer met het oogmerk winst te behalen. Het oogmerk winst te behalen is voor fiscale doeleinden geobjectiveerd en wordt verondersteld aanwezig te zijn als stelselmatig overschotten worden behaald. Niet relevant is of het beperkt belastingplichtige lichaam al dan niet statutair naar winst streeft.

Het begrip 'het drijven van een onderneming' is onder meer uitgebreid met het concurrentiecriterium (artikel 4, onderdeel a, Wet Vpb 1969). Als bij een stichting sprake is van een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid waarmee wordt deelgenomen aan het economische verkeer, maar daarbij een winstoogmerk ontbreekt, kan op basis van dit concurrentiecriterium toch sprake zijn van het drijven van een onderneming voor de vennootschapsbelasting.

Winstoogmerkcriterium en het subsidiebesluit

In beginsel geldt dat ontvangen subsidies tot de opbrengsten moeten worden gerekend. Als deze opbrengsten leiden tot structurele vermogensoverschotten, wordt daarmee voldaan aan het winstoogmerkcriterium.

In het zogenoemde subsidiebesluit noemt de staatssecretaris de volgende twee situaties waarin een gesubsidieerde instelling wordt geacht geen winststreven te hebben:

  1. De inkomsten van de stichting bestaan uitsluitend uit subsidies in zin van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en de stichting moet, volgens haar statuten of de subsidievoorwaarden, de behaalde overschotten aanwenden overeenkomstig de subsidiedoeleinden of terugbetalen aan de subsidieverstrekker (Kamerstukken II 2014/2015, 34 003, nr. 6, p. 17). De achterliggende gedachte is hierbij dat door de verkrijging van subsidies met een aanwendings- of terugbetalingsverplichting feitelijk geen overschotten behaald kunnen worden.
  2. De gesubsidieerde instelling verricht uitsluitend gesubsidieerde activiteiten. De inkomsten met betrekking tot deze gesubsidieerde activiteiten bestaan hoofdzakelijk uit subsidies in zin van artikel 4:21 Awb en daarnaast slechts uit eigen bijdragen van degenen voor wie de instelling de gesubsidieerde activiteiten verricht. Ook in deze situatie geldt de eis dat de behaalde overschotten, volgens haar statuten of de subsidievoorwaarden, moeten worden aangewend overeenkomstig de subsidiedoeleinden of moeten worden terugbetaald aan de subsidieverstrekker.

De toets van het subsidiebesluit wordt uitgevoerd op het niveau van het lichaam en niet per (afzonderlijke) activiteit.

Beoordeling casus

Uit de casus blijkt dat de activiteiten van de stichting bestaan uit gesubsidieerde activiteiten, het leveren van diensten aan de bv en het houden van alle aandelen in deze bv. De inkomsten van de stichting bestaan uit subsidies, eventuele eigen bijdragen voor de gesubsidieerde activiteiten, vergoedingen voor aan de bv geleverde diensten en van de bv ontvangen dividenden. Aan de bv worden slechts de daadwerkelijk gemaakte kosten in rekening gebracht; met deze activiteit wordt dus geen winst behaald noch beoogd.

De eerste voorgelegde vraag is of de stichting in aanmerking komt voor toepassing van het subsidiebesluit ná het afsplitsen van de niet-gesubsidieerde activiteiten aan een dochter-bv. Is in casu sprake van een van de twee situaties als beschreven in het subsidiebesluit? Om die vraag te beantwoorden, moeten de volgende toetsvragen worden beantwoord:

  • Verricht de stichting uitsluitend gesubsidieerde activiteiten?
  • Bestaan de inkomsten voor ten minste 70% uit subsidies?
  • Bestaan de overige inkomsten (maximaal 30% van alle inkomsten) uit eigen bijdragen van degenen voor wie de gesubsidieerde activiteiten  worden verricht?
  • Houdt de eigen bijdrage rechtstreeks verband met de gesubsidieerde activiteit?
  • Moeten behaalde overschotten volgens de statuten en de subsidievoorwaarden worden aangewend conform subsidiedoeleinden of worden terugbetaald aan de subsidieverstrekker?

De stichting ontvangt naast subsidies ook inkomsten als gevolg van het uitlenen van personeel en dividenduitkeringen. Ten aanzien van de dividenduitkeringen is in de casus gegeven dat deze gebruikt zullen worden voor de gesubsidieerde activiteiten. Zowel de inkomsten met betrekking tot het uitlenen van personeel als de dividenduitkeringen zijn niet aan te merken als subsidies in de zin van artikel 4:21 Awb, noch als eigen bijdragen voor gesubsidieerde activiteiten. De inkomsten als gevolg van het uitlenen van personeel en de dividenduitkeringen zijn namelijk geen tegenprestatie voor het afnemen van de (gesubsidieerde) activiteit van de stichting. De bij de eerste en de derde bullet genoemde vragen moeten dus ontkennend worden beantwoord.

Hoewel in de casus niet is gegeven of statutair dan wel in de subsidievoorwaarden is geregeld dat overige inkomsten moeten worden besteed aan de gesubsidieerde activiteiten dan wel moeten worden (terug-)betaald aan de subsidiegever, is dit voor het antwoord op de voorgelegde vraag niet relevant. Het antwoord op de eerste voorgelegde vraag luidt: de stichting komt ná de afsplitsing niet in aanmerking voor toepassing van het subsidiebesluit.

Bij de tweede voorgelegde vraag is geen sprake meer van het uitlenen van personeel en de daaraan gerelateerde inkomsten. De vraag houdt dus louter verband met de dividenden die de stichting ontvangt uit haar deelneming in de bv. De vraag is nu of deze dividenduitkeringen van de bv aan de stichting een beletsel vormen voor de toepassing van het subsidiebesluit. Ook bij deze situatie wordt weer getoetst aan de hand van de bovenstaande vragen.

Nog afgezien van de vraag of het houden van de aandelen in de bv een activiteit is die noopt tot een ontkennende beantwoording van de vraag bij de eerste bullet, moet de conclusie worden getrokken dat de bij de derde bullet gestelde vraag zeker ontkennend moet worden beantwoord. Een dividenduitkering kwalificeert namelijk niet als subsidie in de zin van artikel 4:21 Awb, noch als eigen bijdrage voor de gesubsidieerde activiteit. De stichting ontvangt dus andere inkomsten dan subsidies of eigen bijdragen van degenen voor wie de gesubsidieerde activiteiten worden verricht.

De conclusie luidt daarom dat het voor de toepassing van het subsidiebesluit niet relevant is of het personeel vanuit de stichting wordt uitgeleend aan de bv, of dat het personeel in dienst is bij de bv. De ontvangst van een dividenduitkering leidt op zichzelf beschouwd al tot de constatering dat het subsidiebesluit niet kan worden toegepast.

Of de deelneming tot het ondernemingsvermogen van de stichting behoort is niet relevant, evenmin of de deelnemingsvrijstelling van art. 13 Wet VPB 1969 van toepassing zou kunnen zijn. Overigens is het ook niet van belang of de stichting in een jaar daadwerkelijk een dividenduitkering heeft ontvangen. De mogelijkheid dat een dividenduitkering kan worden ontvangen, maakt dat geen sprake is van volledige subsidieafhankelijkheid.

Conclusie

De stichting komt (ook) niet in aanmerking voor toepassing van het subsidiebesluit als zij haar niet-gesubsidieerde activiteiten afsplitst naar een door haar gehouden bv. Voorwaarde voor de toepassing van het subsidiebesluit is onder meer dat er sprake moet zijn van een volledig gesubsidieerde instelling die slechts in beperkte mate (maximaal 30%) eigen bijdragen ontvangt van degenen voor wie de stichting haar gesubsidieerde activiteiten verricht. In de voorgelegde situatie ontvangt de stichting ook andere inkomsten, te weten inkomsten die bestaan uit de aan de bv doorbelaste kosten en dividenduitkeringen. Beide inkomstenstromen kwalificeren, ook afzonderlijk beschouwd, niet als subsidie of eigen bijdrage in de zin van het subsidiebesluit en leiden ertoe dat het subsidiebesluit niet kan worden toegepast. Overigens is het ook niet van belang of de stichting in een jaar daadwerkelijk een dividenduitkering heeft ontvangen. De mogelijkheid dat een dividenduitkering kan worden ontvangen, maakt dat geen sprake is van volledige subsidieafhankelijkheid.

Deel deze pagina

Op deze pagina