KG:211:2024:2 Kwalificeert een fondsvermogen dat wordt beheerd door een buiten de EU/EER gevestigde rechtspersoon als doelvermogen?
Aanleiding
Belanghebbende, een buiten de EU/EER gevestigde rechtspersoon, beheert het fonds waarin de pensioengelden van de ambtenaren in haar vestigingsland zijn ondergebracht (hierna: het fonds).
Bij de behandeling van een fiscaal vraagstuk is de vraag naar voren gekomen of het door belanghebbende beheerde fondsvermogen kwalificeert als een doelvermogen in de zin van artikel 3, eerste lid, onderdeel c, Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb 1969).
Vraag
Kwalificeert het door belanghebbende beheerde fondsvermogen als doelvermogen in de zin van artikel 3, eerste lid, onderdeel c, Wet Vpb 1969?
Antwoord
Nee. Het fondsvermogen behoort toe aan belanghebbende. Van een doelvermogen kan daarom geen sprake zijn.
Beschouwing
Bij deze beoordeling kon worden beschikt over:
- de relevante wet van het vestigingsland (hierna: de wet);
- een recent jaarverslag.
Belanghebbende is in haar vestigingsland bij wet opgericht en moet een aantal bij wet vastgestelde regelingen en werkzaamheden uitvoeren, waaronder de vorming, het aanhouden, de administratie en het beheer van het fonds. Uit de wet volgt dat het fonds als zodanig geen rechtspersoonlijkheid heeft.
Belanghebbende staat in haar vestigingsland onder toezicht van de Minister van Financiën. Bij wet is bepaald dat deze minister ook de leden van de Raad van Bestuur benoemt. Bij wet is bepaald aan welke eisen deze leden moeten voldoen.
Beoordelingswijze doelvermogen
In het kader van prejudiciële vragen die zijn gesteld aan de Hoge Raad over het begrip doelvermogen, heeft deze in het arrest van 24 januari 2020 (ECLI:NL:HR:2020:115) als volgt geoordeeld:
“3.7.3 In het Nederlandse belastingrecht wordt onder een doelvermogen verstaan:
een tot een bepaald doel afgezonderd vermogen, dat geen rechtspersoonlijkheid heeft en evenmin aan een (rechts)persoon toebehoort.Een dergelijk vermogen wordt behandeld als een zelfstandige fiscale entiteit. Hieruit volgt dat een vermogen niet als een doelvermogen kan worden aangemerkt indien het toebehoort aan een of meer (rechts)personen, bijvoorbeeld omdat zij door middel van bewijzen van deelgerechtigdheid aanspraak kunnen maken op dat vermogen.”
Een doelvermogen voldoet dus aan de volgende voorwaarden:
- een tot een bepaald doel afgezonderd vermogen;
- dat geen rechtspersoonlijkheid heeft; en
- evenmin aan een (rechts)persoon toebehoort.
Een dergelijk vermogen wordt behandeld als een zelfstandige fiscale entiteit. Uit de wet volgt dat het fonds geen rechtspersoonlijkheid heeft. Uit de wet volgt ook dat het fondsvermogen voor een bepaald doel, namelijk het uitkeren van pensioengelden, is afgezonderd. Blijft over de vraag of het fondsvermogen al dan niet aan een (rechts)persoon, in casu aan belanghebbende, toebehoort.
Om te beoordelen of in casu het fonds toebehoort aan belanghebbende is het volgende relevant.
Het fonds is, evenals belanghebbende, bij wet gevormd. Het fonds heeft als zodanig geen zelfstandige rechtspersoonlijkheid en wordt beheerd door belanghebbende.
In het fonds worden onder andere bijdragen door de centrale overheid en maandelijkse bijdragen door werkgevers gestort. Belanghebbende is de juridisch eigenaar van de investeringen die uit de bijdragen aan het fonds worden gedaan. De opbrengsten uit de investeringen worden zodoende ook op naam van belanghebbende ontvangen. Zo staan de dividendnota’s op naam van belanghebbende en niet op naam van het fonds.
Het fonds heeft geen eigen bestuur. Een investeringscommissie, een onderdeel van belanghebbende, is verantwoordelijk voor de investeringen van het fonds. Bij haar investeringen is de investeringscommissie gehouden het beleid en de aanwijzingen van het bestuur van belanghebbende te volgen. Belanghebbende gaat de contracten aan met derde partijen ten aanzien van het fondsvermogen.
De investeringen van het fonds worden verantwoord in de jaarrekening van belanghebbende. In deze jaarrekening wordt geen onderscheid gemaakt tussen het vermogen van het fonds en het overige vermogen van belanghebbende.
Belanghebbende is op basis van de wet gerechtigd tot het vermogen dat als fondsvermogen op haar balans staat. Het vermogen moet worden aangewend binnen het doel van het fonds. Dat belanghebbende ook economisch gerechtigde is, blijkt onder meer uit het feit dat zij de opbrengsten van het fondsvermogen, zoals dividenden, ontvangt. Daarnaast mag belanghebbende op basis van de wet kosten en uitgaven doen ten laste van het fondsvermogen. Belanghebbende heeft de verplichting om uitkeringen uit het fonds te doen aan pensioengerechtigden, maar deze pensioengerechtigden zijn hiermee niet de economisch gerechtigden tot het fonds. Zij hebben immers geen recht op het vermogen zelf en als het vermogen zou verdwijnen, behoudt belanghebbende de verplichting om aan deze pensioengerechtigden uitkeringen te doen.
Conclusie
Nu belanghebbende op basis van bovenstaande zowel in juridische als economische zin gerechtigd is tot het fondsvermogen, moet worden vastgesteld dat het fonds aan een (rechts)persoon toebehoort. Het fonds kan daarom niet worden aangemerkt als een doelvermogen in de zin van artikel 3, eerste lid, onderdeel c, Wet Vpb 1969.