KG:212:2024:3 Toepassing van de tijdelijke willekeurige afschrijving 2023 bij een gebroken boekjaar
Publicatiedatum 10-06-2024, 16:26 | Laatste update 10-06-2024, 16:26 |
Aanleiding
Voor investeringen gedaan in het jaar 2023 is het, onder voorwaarden, mogelijk om eenmalig tot maximaal 50% van de aanschaffings- of voortbrengingskosten willekeurig af te schrijven. Naar aanleiding hiervan zijn vragen opgekomen die zien op het tijdstip van investeren en betalen in combinatie met de samenloop van een gebroken boekjaar.
X heeft een onderneming met een gebroken boekjaar. Dit boekjaar loopt van 1 mei tot en met 30 april. Op 1 februari 2023 investeert X in een machine van € 100.000. Op 1 februari 2024 neemt X de machine in gebruik.
Vragen
- Op 1 april 2023 betaalt X € 10.000. Kan X de willekeurige afschrijving toepassen?
- Op 1 december 2023 betaalt X € 10.000. Kan X de willekeurige afschrijving toepassen?
- Op 1 februari 2024 betaalt X € 80.000 bij ingebruikname van de machine. Kan X de willekeurige afschrijving toepassen?
Antwoord
- Ja, X kan in het boekjaar 2022/2023 tot maximaal € 10.000 in aanmerking nemen als willekeurige afschrijving. Op grond van artikel 3.34 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) in verbinding met artikel 13 en verder van de Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001 (hierna: URWA 2001) dient uitgegaan te worden van de betalingen in het kalenderjaar.
- Ja, X kan ook ten aanzien van de tweede betaling van € 10.000 willekeurige afschrijving toepassen, maar wel pas in het boekjaar 2023/2024. In aanvulling op het onder 1. gegeven antwoord wordt, volgens de fictie in artikel 3.66, tweede lid, Wet IB 2001 de winst van dit gebroken boekjaar immers beschouwd als winst van het kalenderjaar waarin het boekjaar is geëindigd. Dat is in deze casus derhalve het jaar 2024. De fictie van artikel 3.66, tweede lid, Wet IB 2001 doet niets af aan het feit dat de investering en betaling hebben plaatsgevonden in het kalenderjaar 2023 hetgeen vereist is om de tijdelijke regeling toe te kunnen passen.
- Nee, X kan ten aanzien van de derde (slot)betaling geen willekeurige afschrijving in aanmerking nemen. Nu de betaling is gelegen buiten het kalenderjaar 2023 bestaat geen recht op toepassing van de regeling ook al valt de betaling binnen het boekjaar 2023/2024.
Beschouwing
Op grond van artikel 3.34 Wet IB 2001 in combinatie met de artikelen 13 en 14 URWA 2001, is het mogelijk om op de in het kalenderjaar 2023 gemaakte aanschaffings- of voortbrengingskosten van bedrijfsmiddelen eenmalig tot ten hoogste 50% willekeurig af te schrijven.
Voor de beantwoording van de vragen is dus bepalend of de investering en de daarbij horende betaling(en) in het kalenderjaar 2023 hebben plaatsgevonden. Alleen die investering en de daarbij horende betalingen kunnen tot maximaal 50% van de aanschaffings- voortbrengingskosten in 2023 willekeurig worden afgeschreven. Zie in dit verband ook de toelichting bij de regeling van 2 december 2022 (Stcrt. 2022, 33377, p. 37):
“Bij de willekeurige afschrijving voor 2023 mag – in lijn met de in 2013 geldende regeling – in 2023 maximaal 50% willekeurig worden afgeschreven en dient het restant regulier te worden afgeschreven. Derhalve kan, voor zover de belastingplichtige ter zake van de aanschaffing of voortbrenging van aangewezen bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 13 van de Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001 verplichtingen is aangegaan of voortbrengingskosten heeft gemaakt in het kalenderjaar 2023, eenmalig ten hoogste 50% van de af te schrijven aanschaffings- of voortbrengingskosten willekeurig worden afgeschreven in het kalenderjaar 2023.”
Daarbij wordt opgemerkt dat het bedrag van de willekeurige afschrijving voor de ingebruikneming van een bedrijfsmiddel ingevolge artikel 3.35 Wet IB 2001 niet groter kan zijn dan het bedrag ter zake van de verplichtingen is betaald, of aan voortbrengingskosten is gemaakt.
Omdat sprake is van een eenmalige regeling voor het kalenderjaar 2023 ontstaat de situatie dat X deze in twee verschillende boekjaren kan toepassen. Zowel het boekjaar 2022/2023 als het boekjaar 2023/2024 vallen immers deels samen met het kalenderjaar 2023. Artikel 3.66, tweede lid, Wet IB 2001 bepaalt dan de toerekening van de winst van een gebroken boekjaar aan een kalenderjaar. Door de werking van dit artikel wordt de winst van het boekjaar 2022/2023 beschouwd als winst van het kalenderjaar 2023. De winst van het boekjaar 2023/2024 wordt beschouwd als winst van het kalenderjaar 2024. De betaling van 1 december 2023 kan derhalve pas in het boekjaar 2023/2024 in aanmerking worden genomen en dus niet al in het boekjaar 2022/2023.
Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat het betalingscriterium van artikel 3.44, eerste lid, Wet IB 2001 niet van toepassing is op de willekeurige afschrijving. Dit artikel geldt immers slechts voor de investeringsaftrekken van de artikelen 3.41, 3.42 en 3.42a Wet IB 2001 en staat investeringsaftrek toe tot ten hoogste het bedrag dat betaald is ter zake van de investering. Verder schept het genoemde artikel de mogelijkheid om het meerdere in volgende kalenderjaren in aanmerking te nemen, voorzover betalingen hebben plaatsgevonden. De regeling met betrekking tot willekeurige afschrijving is uitdrukkelijk beperkt tot het kalenderjaar 2023. Een ruimere mogelijkheid om het meerdere in volgende kalenderjaren in aanmerking te nemen, is derhalve niet beoogd en ook niet opgenomen. De betaling van € 80.000 in 2024 geeft derhalve geen recht op willekeurig afschrijven (van het restant) in 2024.
Berekening
Voor de wijze waarop de willekeurige afschrijving, naast de reguliere afschrijving, berekend kan worden, wordt verwezen naar het gegeven rekenvoorbeeld op belastingdienst.nl.