KG:212:2024:6 Geen verruimde termijn voor bedingen lijfrentepremies op basis van reserveringsruimte
Publicatiedatum 04-10-2024, 16:30 | Laatste update 04-10-2024, 16:30 |
Aanleiding
Op grond van artikel 3.127, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) kan ruimte voor het in aftrek brengen van lijfrentepremies die in het verleden onbenut is gebleven in een later jaar alsnog worden benut. Artikel 3.130, tweede lid, Wet IB 2001 biedt de mogelijkheid om bepaalde lijfrentepremies die binnen zes maanden na het jaar van staking worden betaald in aftrek te brengen in het voorafgaande jaar (terugwentelingsmogelijkheid).
Vraag
Geldt deze terugwentelingsmogelijkheid ook voor lijfrentepremies die in aftrek kunnen worden gebracht op grond van de reserveringsruimte van artikel 3.127, tweede lid, Wet IB 2001?
Antwoord
Nee, de terugwentelingsmogelijkheid van zes maanden geldt niet voor lijfrentepremies die in aftrek kunnen worden gebracht op grond van artikel 3.127, tweede lid, Wet IB 2001. De wettekst beperkt die mogelijkheid tot lijfrentepremies als bedoeld in de artikelen 3.127, vijfde lid, en 3.129 Wet IB 2001. Doel en strekking van de terugwentelingsmogelijkheid hebben betrekking op de behaalde winst in het jaar van staking en bieden geen ruimte voor een ruimere toepassing.
Beschouwing
Artikel 3.130, tweede lid, Wet IB 2001 bepaalt:
“Een belastingplichtige kan premies voor lijfrenten als bedoeld in de artikelen 3.127, vijfde lid, en 3.129 die binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar door hem zijn betaald of verrekend, naar bij de aangifte gemaakte keuze nog aanmerken als premies die zijn betaald of verrekend in het kalenderjaar.”
De wettelijke bepaling markeert duidelijk voor welke lijfrentepremies deze terugwentelingsmogelijkheid bestaat: voor lijfrenten als bedoeld in de artikelen 3.127, vijfde lid, en 3.129 Wet IB 2001. Lijfrentepremies als bedoeld in artikel 3.127, vijfde lid, Wet IB 2001 zijn lijfrentepremies die in aftrek kunnen worden gebracht op basis van de jaarruimte. Deze jaarruimte wordt op grond van artikel 3.127, eerste lid, Wet IB 2001 in beginsel bepaald aan de hand van de inkomensgegevens uit het voorafgaande kalenderjaar. Het vijfde lid geeft echter de mogelijkheid om de jaarruimte te berekenen op basis van het inkomen van het belastingjaar zelf indien in dat jaar de onderneming is gestaakt. Artikel 3.129 Wet IB 2001 biedt ruimte om (onder voorwaarden en beperkingen) stakingswinst om te zetten in een aftrekbare lijfrentepremie.
Op basis van de tekst van de wet kan een lijfrentepremie die in aftrek wordt gebracht in verband met de reserveringsruimte die artikel 3.127, tweede lid, Wet IB 2001 biedt, niet onder de terugwentelingsmogelijkheid vallen. Deze lijfrente wordt immers niet genoemd in artikel 3.130, tweede lid, Wet IB 2001.
De terugwentelingsmogelijkheid is in het leven geroepen om een oplossing te bieden voor het probleem dat de omvang van de in het jaar van staking behaalde winst pas na afloop van dat jaar goed kan worden bepaald. De mogelijkheid om stakingswinst te benutten voor een in aftrek te brengen lijfrentepremie zou worden belemmerd indien die premie al in het jaar van staking zou moeten worden afgestort. Onbekendheid met de in dat jaar behaalde (dan wel te behalen) winst maakt het niet mogelijk de omvang van de af te storten premie te kunnen bepalen. In het licht van dit doel van de terugwentelingsmogelijkheid valt niet in te zien waarom die extra tijd ook zou moeten worden gegund voor de aftrek van premies van waarvan de omvang van de aftrekruimte al vaststaat. Die ruimte is immers in het stakingsjaar zelf bekend.
In het verleden (tussen 2004 en 2011) bestond een terugwentelingsmogelijkheid van drie maanden voor premies in het kader van de jaarruimte en de reserveringsruimte. Deze mogelijkheid bestond naast de ruimte van zes maanden voor stakingswinst en werd specifiek in de wet genoemd. De huidige terugwentelingsmogelijkheid is echter bewust anders en beperkter vormgegeven (zie Fiscale vereenvoudigingswet 2010, Kamerstukken II 2009/10, 32130, nr. 3, p. 18-19).