Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

KG:212:2025:2 Creditering materieel verschuldigde belasting bij geruisloze omzetting

Aanleiding

Aan de Kennisgroep winstfaciliteiten en firmaproblematiek is de vraag voorgelegd of en op welke wijze het betalen van een voorlopige aanslag vóór het overgangstijdstip de creditering voor belastingschulden als bedoeld in de vierde standaardvoorwaarde bij het Besluit van 30 juni 2010, DGB 2010/3599M (hierna: svw 4) beïnvloedt.

X wil een onderneming omzetten in een besloten vennootschap en doet daarbij een beroep op artikel 3.65 van de Wet inkomstenbelasting 2001, met als overgangstijdstip 1 januari 2024. Er is op het overgangstijdstip geen belastingschuld anders dan de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2023. De over het inkomen uit 2023 materieel verschuldigde belasting bedraagt € 42.000. In 2023, dus vóór het overgangstijdstip, is reeds op de voorlopige aanslag een bedrag van € 20.000 voldaan. De inspecteur stelt de definitieve aanslag over 2023 na de geruisloze omzetting vast. Op de definitieve aanslag is een bedrag van € 22.000 aan belasting verschuldigd.

Vraag

Moet bij het bepalen van de maximale creditering voor belastingschulden op grond van svw 4 in dit geval rekening worden gehouden met de reeds betaalde voorlopige aanslag?

Antwoord

Ja. Het bedrag van de creditering bedraagt maximaal het belastingbedrag dat op het overgangstijdstip nog niet is voldaan.

Beschouwing

Op grond van svw 4 mag X voor de op het overgangstijdstip materieel verschuldigde inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen worden gecrediteerd. Uitgangspunt bij de geruisloze omzetting is dat de inbreng van de onderneming zo veel als mogelijk tegen aandelen plaatsvindt. Daarbij past een beperkte uitleg van het te crediteren bedrag. De inbrengende ondernemer moet echter wel in staat worden gesteld de op het overgangstijdstip verschuldigde belasting uit het vermogen van de in te brengen onderneming te voldoen.

Indien de onderneming niet zou zijn ingebracht, had de ondernemer de belastingschuld ook uit diens ondernemingsopbrengst en -vermogen kunnen voldoen. De creditering moet worden opgevat als een liquiditeitstegemoetkoming. Voor zover de materiele belastingschuld reeds vóór het overgangstijdstip is betaald, bestaat voor dat bedrag geen reden om nog een liquiditeitstegemoetkoming te bieden.

In paragraaf 8.1.2 van het Besluit van 30 juni 2010, DGB 2010/3599M wordt toegelicht dat met een per saldo terug te vorderen bedrag geen rekening hoeft te worden gehouden. Uit de woordkeuze “per saldo” valt op te maken dat is beoogd enkel de daadwerkelijk nog te betalen belasting in de creditering te betrekken.

Hoewel de materiële belastingschuld voortvloeit uit de wet en de voorlopige aanslag hierop in beginsel geen invloed heeft, dient het begrip materieel verschuldigde belasting als gebezigd in svw 4 op basis van doel en strekking van de creditering te worden opgevat. Dit betekent dat bij de creditering rekening moet worden gehouden met het bedrag dat voorafgaande aan het overgangstijdstip reeds op de voorlopige aanslag is betaald.

Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat ook de in de aanslag begrepen belastingrente mag worden gecrediteerd voor zover deze betrekking heeft op de periode tot aan overgangstijdstip. Omdat in dit geval het rentetijdvak aanvangt zes maanden na overgangstijdstip, mag eventueel verschuldigde belastingrente niet worden gecrediteerd (zie artikel 30f e.v. Algemene wet inzake rijksbelastingen). De in deze casus op grond van svw 4 in aanmerking te nemen creditering voor belastingschulden bedraagt, nu geen sprake is van bestuurlijke boeten, € 22.000. Creditering van belastingrente is overigens mogelijk wel aan de orde als deze ziet op aanslagen die betrekking hebben op jaren vóór 2023.

Het voorgaande is ook van toepassing indien de inspecteur de definitieve aanslag vóór de daadwerkelijke inbreng heeft vastgesteld en X de definitieve aanslag tevens betaald heeft. Immers, bepalend is dat vanaf het overgangstijdstip de onderneming geacht wordt voor rekening en risico van de vennootschap te zijn gedreven.  

Deel deze pagina