Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de filters Ga direct naar de footer

KG:212:2025:5 Investeringstijdstip bij verplichtingen met een opschortende dan wel ontbindende voorwaarde

Aanleiding

De Kennisgroep winstfaciliteiten en firmaproblematiek heeft casussen ontvangen over het investeringstijdstip bij verplichtingen waarin een opschortende voorwaarde dan wel een ontbindende voorwaarde is opgenomen. In de voorgelegde casussen is sprake van ‘samenloop’ met de aanvraag van een aanschafsubsidie bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO). De Kennisgroep heeft hierin aanleiding gevonden om deze problematiek te verduidelijken met enkele casusposities. Dit standpunt is afgestemd met de RVO.

Een ondernemer schaft een elektrische vrachtwagen aan en tekent hiervoor een opdrachtbevestiging op 9 mei 2024. De aanschafsubsidie is eveneens op 9 mei 2024 aangevraagd bij de RVO. De melding voor de milieu-investeringsaftrek (hierna: MIA) is op 22 december 2024 bij de RVO ingediend. Het bedrijfsmiddel waarin wordt geïnvesteerd, kwalificeert in 2024 voor de MIA op grond van de Milieulijst 2024. Een milieu-investering moet binnen drie maanden na het aangaan van de verplichtingen worden aangemeld. Aan de hand van verschillende casussen is verduidelijkt wanneer de milieu-investering tijdig is gemeld.

Vragen

  1. In de opdrachtbevestiging is een ontbindende voorwaarde opgenomen die inhoudt dat de opdracht wordt ontbonden als de aangevraagde aanschafsubsidie niet wordt verstrekt. De aanschafsubsidie is op 12 oktober 2024 toegekend.
    Is de melding voor de MIA tijdig ingediend bij RVO?
  1. In de opdrachtbevestiging is een opschortende voorwaarde opgenomen die inhoudt dat de opdracht doorgaat als de ondernemer een positieve beslissing op de aanvraag voor verlening van de aanschafsubsidie heeft ontvangen. De aanschafsubsidie is op 12 oktober 2024 toegekend.
    Is de melding voor de MIA tijdig ingediend bij RVO?
  1. In de opdrachtbevestiging is een opschortende voorwaarde opgenomen die inhoudt dat de opdracht doorgaat als de ondernemer een positieve beslissing op de aanvraag voor verlening van de aanschafsubsidie heeft ontvangen. De aanvraag voor de aanschafsubsidie is op 30 juni 2024 afgewezen. De ondernemer heeft besloten de opdracht door te laten gaan en is dit op 25 september 2024 met de leverancier overeengekomen.
    Is de melding voor de MIA tijdig ingediend bij RVO?

Antwoorden

  1. De melding is niet tijdig gedaan. Het moment van aangaan van de verplichting is het moment van de opdrachtbevestiging op 9 mei 2024. Omdat de vervulling van de ontbindende voorwaarde niet in de macht van de ondernemer ligt, komt daaraan in zoverre geen betekenis toe.
  1. De melding is niet tijdig gedaan. Hoewel de aanschafsubsidie is toegekend, geldt dat de ondernemer niet eenzijdig invloed heeft op de vervulling van de opschortende voorwaarde. Aan de opschortende voorwaarde komt in zoverre geen betekenis toe. Het moment van aangaan van de verplichting op 9 mei 2024 is daarmee het moment van de opdrachtbevestiging.
  1. De melding is tijdig gedaan. De datum van aangaan van de verplichting is de datum waarop de ondernemer de opdracht alsnog door laat gaan. De opschortende voorwaarde is immers in werking getreden waardoor sprake is van een op 25 september 2024 gegeven (nieuwe) opdracht.

Beschouwing

Algemeen

In zijn arrest van 15 april 1959, ECLI:NL:HR:1959:AY1765, heeft de Hoge Raad (hierna: HR) een definitie gegeven voor het aangaan van een verplichting:

"Een overeenkomst waarbij de ondernemer tegenover de bedongen levering van een bedrijfsmiddel een verplichting tot betaling en daarmee een commercieel risico aanvaardt."

Het aangaan van een verplichting moet dus voortkomen uit een obligatoire overeenkomst met aan de ene kant een levering en aan de andere kant een juridische betalingsverplichting.

Artikel 6:22 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) geeft de mogelijkheden voor het ontstaan van een voorwaardelijke verbintenis:

"Een opschortende voorwaarde doet de werking der verbintenis eerst met het plaatsvinden der gebeurtenis aanvangen; een ontbindende voorwaarde doet de verbintenis met het plaatsvinden der gebeurtenis vervallen."

Oftewel, ook een voorwaardelijke verbintenis is een verplichting. Niet de verplichting, doch haar werking is tot het in vervulling gaan van de voorwaarde opgeschort (zie onder andere Groene Serie Verbintenissenrecht I Titel 1, 2, 4 en 5, art. 6:22 BW, aant. 9, De ‘sluimerende’ verbintenis).

In HR 2 september 1987, ECLI:NL:HR:1987:AW7604, oordeelde de HR dat bij het aangaan van een verplichting onder ontbindende voorwaarde, het sluiten van de overeenkomst bepalend is voor het moment waarop verplichtingen zijn aangegaan en niet zozeer het tijdstip waarop vaststaat dat de ontbindende voorwaarde niet in vervulling zal gaan.

In HR 23 januari 1985, ECLI:NL:HR:1985:AW8360, overwoog de HR dat onder het aangaan van een verplichting ook een verplichting onder een opschortende voorwaarde wordt begrepen, aangezien de ondernemer die een zodanige verplichting aangaat vóór de vervulling van de voorwaarde al gebonden is. Er is dus al sprake van een verbintenis en daarmee een investering voor de investeringsaftrek, enkel de werking is opgeschort.

Het hiervoor gestelde is niet van toepassing als de ondernemer het eenzijdig in zijn macht heeft om de voorwaarde al dan niet in vervulling te laten gaan. Het  investeringstijdstip voor de investeringsaftrek ligt dan op het moment dat sprake is van onomkeerbare gevolgen. Dit volgt uit twee hofuitspraken. De uitspraak van Hof ’s-Gravenhage van 3 juni 1975, ECLI:NL:GHSGR:1975:AX3445, betrof een casus waarin sprake was van een koopovereenkomst met een ontbindende voorwaarde. De vervulling van de ontbindende voorwaarde lag volledig in de macht van de koper en het hof oordeelde dat pas sprake was van het aangaan van een verplichting als de koper zich daaraan niet meer eenzijdig kon onttrekken. In de uitspraak Hof ’s-Gravenhage 23 september 1981, nr. 57/81 heeft het hof het bovenstaande ook bevestigd ten aanzien van een overeenkomst onder opschortende voorwaarde. Het moment van onomkeerbare gevolgen is dan het moment van aangaan van de verplichting.

Gevolgen voor aanschafsubsidie

In de voorgelegde casussen is ten aanzien van de aanschafsubsidie sprake van de voorwaarde dat nog geen sprake mag zijn van onherroepelijke verplichtingen ten tijde van de aanvraag. Gelet op het vorenstaande kan de conclusie zijn dat al sprake is van een investeringsverplichting zodat geen recht bestaat op de betreffende aanschafsubsidie als zo'n voorwaarde in de subsidieregeling is opgenomen. Een oordeel over een aanschafsubsidie betrof de volgende uitspraak.

In haar uitspraak van 29 september 1992, ECLI:NL:RVS:1992:AN3046, oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over een aanschafsubsidie op basis van de Steunregeling energiebesparing en stromingenenergie 1990. Hierbij gold de voorwaarde dat de aanvraag moest worden ingediend voordat verplichtingen zijn aangegaan. De afdeling oordeelde dat het te ver voert om onder het aangaan van verplichtingen mede te begrijpen het aangaan van verplichtingen onder de opschortende voorwaarde dat subsidie wordt verleend voor de voorgenomen investering. Volgens de afdeling is in een dergelijk geval nog geen sprake van een onvoorwaardelijke verplichting, nu de uitvoering ervan afhankelijk is gesteld van de toekenning van de aangevraagde aanschafsubsidie.

Opgemerkt wordt dat de ondernemer zich niet kan onttrekken aan een aangegane verplichting onder ontbindende dan wel opschortende voorwaarde door simpelweg geen aanvraag ter verkrijging van een aanschafsubsidie in te dienen bij de subsidieverstrekkende instantie. Het voorgaande blijkt uit een invulling van de eisen van redelijkheid en billijkheid van artikel 6:23 BW.

Vraag 1

Het aangaan van de verplichting is het moment van ondertekening van de opdracht, tenzij de ondernemer zich eenzijdig aan de koop kan onttrekken. In dit geval ligt het niet in de macht van de ondernemer om de subsidie al dan niet toe te laten kennen. In zoverre komt er dus geen betekenis toe aan de ontbindende voorwaarde. Deze beoordeling is aan de subsidieverstrekkende instantie. De melding is te laat ingediend nu de opdracht op 9 mei 2024 door ondertekening is aangegaan.

Vraag 2

Als relevant criterium geldt ook ingeval van een opschortende voorwaarde of de ondernemer zelf invloed heeft op de vervulling hiervan. Ook in deze casus ligt het niet in de macht van de ondernemer om de opschortende voorwaarde al dan niet in vervulling te laten gaan. Het moment van aangaan van de verplichting is het moment waarop de opdracht is ondertekend. Nu de melding niet binnen drie maanden na ondertekening van de opdracht heeft plaatsgevonden, is deze niet tijdig gedaan. In zoverre komt in het voorliggende geval dus ook geen betekenis toe aan de opschortende voorwaarde.

Vraag 3

Nu de subsidie is afgewezen, geldt de opdrachtbevestiging niet meer. De ondernemer is echter op 25 september 2024 een nieuwe verplichting aangegaan. De melding is dan tijdig gedaan.

Feitelijke toets

Het interpreteren van aangegane overeenkomsten onder ontbindende dan wel opschortende voorwaarde is een sterk feitelijke beoordeling en in eerste instantie voorbehouden aan de RVO. Vorenstaand standpunt is niet uitputtend voor het bepalen van het investeringstijdstip, er zijn vele nuanceringen aan te brengen. Zo kan sprake zijn van een nieuw aangegane opdracht omdat op de initiële opdracht zo veel wijzigingen zijn aangebracht dat in feite sprake is van een nieuwe opdracht. Ook is in de regel pas sprake van een opdracht als de koopprijs voldoende bepaalbaar is. Het strekt tot aanbeveling dat partijen zich hierover ondubbelzinnig uitlaten. Hetzelfde heeft te gelden voor de formulering van de opschortende danwel ontbindende voorwaarde.

Deel deze pagina