Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

KG:213:2023:4 Afboeken heffingsvermindering verhuurderheffing na HR 8 juli 2022

Aanleiding

De verhuurderheffing is sinds invoering in 2013 een belasting op sociale huurwoningen van verhuurders die meer dan 50 sociale huurwoningen bezitten.

Een verhuurder die meer dan 50 sociale huurwoningen bezit komt eventueel in aanmerking voor de Regeling Vermindering Verhuurderheffing. De verschuldigde verhuurderheffing is aftrekbaar bij de bepaling van de verschuldigde vennootschapsbelasting.

De Belastingdienst stond op het standpunt dat de heffingsvermindering van de verhuurderheffing in mindering moest worden gebracht op de in aftrek te brengen verhuurderheffing.

De Hoge Raad heeft echter op 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1036, beslist dat de bruto verhuurderheffing aftrekbaar is van de vennootschapsbelasting. De heffingsvermindering moet blijkens r.o. 3.3.5 worden gezien als een objectsubsidie die (r.o. 3.4) moet worden afgeboekt op de boekwaarde (in dit geval: de voortbrengingskosten) van de huurwoningen.

Belanghebbende heeft overeenkomstig het standpunt van de Belastingdienst de heffingsvermindering verhuurderheffing in mindering gebracht op de verschuldigde verhuurderheffing en het netto bedrag in aftrek gebracht bij het bepalen van de verschuldigde vennootschapsbelasting. Gezien de uitspraak van de Hoge Raad wil belanghebbende door toepassing van de foutenleer de heffingsvermindering verhuurderheffing afboeken op de boekwaarde van de huurwoningen.

Vraag

Is de foutenleer in dit geval van toepassing?

Antwoord

Ja, de foutenleer is van toepassing. Het oordeel van de Hoge Raad dat de heffingsvermindering verhuurderheffing is aan te merken als een objectsubsidie maakt dat de balans van belanghebbende die dit niet op deze wijze heeft verwerkt onjuist is. Deze balansfout kan worden hersteld door toepassing van de foutenleer in het laatst openstaande jaar.

Beschouwing

Het basisarrest van de foutenleer is Hoge Raad 22 oktober 1952, ECLI:NL:HR:1952:60, waarin het volgende is geoordeeld:

“Overwegende dat de Hoge Raad daarbij wil doen opmerken, dat blijkens het zesde lid van artikel 9 (oud) van het Besluit op de Inkomstenbelasting 1941 in het algemeen als beginsel behoort te worden aanvaard, dat als zuiver bedrijfsvermogen bij het begin van het boekjaar geldt het zuiver bedrijfsvermogen bij het einde van het vorige boekjaar;

dat van dit beginsel, dat een belasting van de gehele in den loop der jaren met een bedrijf behaalde winst beoogt te verzekeren, afwijking nochtans kan zijn geboden, indien in enig boekjaar blijkt, dat bij de vaststelling van het eindvermogen voor het vorige boekjaar bepaaldelijk een fout is gemaakt, dat wil zeggen dat in enig opzicht dat vermogen niet aan de hand van de ten tijde van de vaststelling daarvan den belastingplichtige ten dienste staande gegevens naar de voorschriften van de wet en overeenkomstig goed koopmansgebruik is vastgesteld;”

Niet elke onjuistheid kan worden hersteld door toepassing van de foutenleer, uit het basisarrest is af te leiden dat het moet gaan om een onjuistheid die is aan te merken als bepaaldelijk fout en doorwerkt in het eindvermogen van het laatst vastgestelde jaar.

In het onderhavige geval kan gesteld worden dat de balanswaardering alsmede de afschrijving van de huurwoningen door het arrest van 8 juli 2022 onjuist is geweest. Immers de Hoge Raad heeft beslist dat goed koopmansgebruik niet toestaat dat de heffingsvermindering direct wordt opgenomen in de winst, maar moet worden afgeboekt op de boekwaarde van de huurwoningen. Hiermee is de onjuiste balanswaardering en de onjuiste afschrijving aan te merken als een fout in de zin van de foutenleer. In casu is sprake van onherroepelijk vastgestelde jaren. De foutenleer wordt toegepast in het laatst openstaande jaar.

Ter illustratie kan het volgende voorbeeld dienen.

Voorbeeld

Belanghebbende heeft een verhuurd vastgoedobject (exclusief grond) met een kostprijs tevens afschrijvingsgrondslag per begin jaar 1 van € 100.000. De afschrijving is jaarlijks 2,5%. De bruto verhuurderheffing is € 1.250. De ontvangen heffingsvermindering verhuurderheffing is € 500. Belanghebbende brengt in jaar 1 de netto verhuurderheffing (€ 750) ten laste van het resultaat.
In het openstaande jaar 2 blijkt dat de heffingsvermindering een objectsubsidie is. De aanslag over jaar 1 staat onherroepelijk vast en belanghebbende krijgt geen ambtshalve vermindering. Belanghebbende past de foutenleer toe.

Uitwerking

De boekwaarde eind jaar 1 is vastgesteld op € 97.500 (€ 100.000 - (€ 100.000*2,5%)).
De afschrijving volgens goedkoopmansgebruik is € 2.488 (€ 100.000 - € 500 =
€ 99.500 * 2,5% = afgerond € 2.488).
Toepassing van de foutenleer brengt mee dat in jaar 2 de boekwaarde van het vastgoedobject wordt verlaagd met € 2.976.

De heffingsvermindering verhuurderheffing €  500
De juiste afschrijving van     € 2.488
Verschil onjuiste en juiste afschrijving jaar 1       -/- €  12[voetnoot 1]
Totaal afschrijving jaar 2 € 2.976
Het verschil is als volgt opgebouwd:

Aan het eind van jaar 2 is de boekwaarde van het vastgoedobject gelet op het arrest van de Hoge Raad van 8 juli 2022 € 94.524 (€ 97.500 - € 2.976).
Indien vanaf jaar 1 conform het arrest was afgeschreven was de boekwaarde ook
€ 94.524 geweest (€ 100.000 - (2*2.488)).

In jaar 3 en volgende jaren wordt € 2.488 afgeschreven mits de boekwaarde niet uitkomt onder de bodemwaarde van artikel 3.30a van de Wet inkomstenbelasting 2001.

Voetnoten

[Voetnoot 1, terug naar tekst] Op grond van HR 25 juli 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6598 worden afschrijvingsfouten ook hersteld. 

Deel deze pagina

Op deze pagina