Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

KG:213:2025:7 Kwijtscheldingswinstvrijstelling en toeslagenaffaire

Aanleiding

Een IB-ondernemer heeft personeel in dienst waarvoor personeelskosten zijn gemaakt. In de jaren 2018 tot en met 2020 is de loonheffing op deze personeelskosten niet op aangifte afgedragen. De loonbelastingschuld ultimo 2020 bedraagt in totaal € 50.000. Er zijn vervolgens naheffingsaanslagen loonbelasting opgelegd.

De IB-ondernemer heeft in de jaren 2016 tot en met 2020 in totaal ruim één miljoen euro aan de onderneming onttrokken en vanaf 2021 tot en met 2023 in totaal eveneens ruim één miljoen euro.

De IB-ondernemer is aangemerkt als gedupeerde in de toeslagenaffaire in de zin van artikel 3.1, eerste lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen. Op grond van artikel 26a van de Invorderingswet 1990 (hierna: Iw 1990) zijn in 2024 de nog openstaande belastingschulden, waaronder de naheffingsaanslag loonbelasting, kwijtgescholden door de Ontvanger. Als gevolg hiervan is de kwijtgescholden schuld vrijgevallen in de winst van de IB-ondernemer.

Vraag

Is op deze vrijgevallen schuld de kwijtscheldingswinstvrijstelling (artikel 3.13 Wet inkomstenbelasting 2001, hierna: Wet IB 2001) van toepassing?

Antwoord

Nee, de kwijtscheldingswinstvrijstelling is niet van toepassing nu er geen sprake is van niet voor verwezenlijking vatbare rechten.

Beschouwing

De kwijtschelding van de loonbelastingschuld door de Ontvanger leidt tot een voordeel bij de IB-ondernemer. Dit voordeel behoort op grond van artikel 3.8 Wet IB 2001 tot de belastbare winst. In dit geval is niet in geschil dat het voordeel is opgekomen in de ondernemingssfeer.

Op grond van artikel 3.13 Wet IB 2001 behoren niet tot de winst “voordelen verkregen door het prijsgeven van niet voor verwezenlijking vatbare rechten”. Hiervan is volgens de Hoge Raad sprake “indien een redelijk oordelende en zakelijk handelende crediteur op grond van de ten tijde van de kwijtschelding bestaande feiten en omstandigheden, zoals deze voor hem kenbaar konden zijn, tot het oordeel moest komen dat pogingen tot inning of verhaal vruchteloos zouden blijven of tot naar maatschappelijke opvattingen onaanvaardbare gevolgen zouden leiden” (Hoge Raad 5 april 1995, ECLI:NL:HR:1995:AA1600).

De Ontvanger is ten tijde van de kwijtschelding bekend met het feit dat er in 2016 tot en met 2023 onttrekkingen hebben plaatsgevonden. Gezien de hoogte van de onttrekkingen is een poging tot inning of verhaal van de loonbelastingschuld door de Ontvanger niet vruchteloos. De reden voor de Ontvanger om af te zien van de inning van de belastingschuld is artikel 26a Iw 1990. Van prijsgeven wegens niet voor verwezenlijking vatbare rechten is geen sprake.

Ook zou een poging tot inning of verhaal in dit geval niet tot naar maatschappelijke opvattingen onaanvaardbare gevolgen leiden. Van naar maatschappelijke opvattingen onaanvaardbare gevolgen kan sprake zijn als de vordering uitsluitend realiseerbaar is bij liquidatie van de onderneming (Hof Amsterdam 11 februari 1998, ECLI:NL:GHAMS:1998:AV9159 en Hof 's-Hertogenbosch 21 juni 1982, ECLI:NL:GHSHE:1982:AW9120). Gezien de terugbetalingscapaciteit van de IB-ondernemer zou een poging tot inning van de belastingschuld in dit geval niet tot naar maatschappelijke opvattingen onaanvaardbare gevolgen leiden. De kwijtscheldingswinstvrijstelling is daardoor niet van toepassing. Het voordeel behoort tot de belastbare winst uit onderneming.

Deel deze pagina