KG:024:2025:2 Gevolgen vrijval verjaard dividend
Publicatiedatum 07-03-2025, 13:50 | Laatste update 10-03-2025, 13:19 |
Aanleiding
Een vennootschap heeft dividend ter beschikking gesteld en daarop dividendbelasting ingehouden en afgedragen. Eén van de aandeelhouders eist zijn dividend niet op. Na vijf jaar is de dividendvordering verjaard en besluit de vennootschap om een bedrag gelijk aan het niet-opgeëiste dividend aan haar (overige) aandeelhouders ter beschikking te stellen.
Vragen
- Heeft de vennootschap recht op teruggaaf van de afgedragen dividendbelasting na de verjaringstermijn van vijf jaar?
- Verhoogt de vrijval van de dividendbelastingschuld het fiscaal erkend kapitaal?
- Kwalificeert de ter beschikking stelling van een bedrag gelijk aan het niet opgeëist dividend als een opbrengst als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de dividendbelasting 1965 (hierna: Wet DB 1965) en dient dividendbelasting te worden ingehouden?
Antwoorden
- Nee, de vennootschap heeft geen recht op teruggaaf van de afgedragen dividendbelasting na de verjaringstermijn. Het dividend is eerder ter beschikking gesteld en er is dus terecht dividendbelasting ingehouden en afgedragen. De verjaring van de dividendvordering verandert dit niet.
- Ja, het fiscaal erkend kapitaal wordt verhoogd met het bedrag van het niet-opgeëiste dividend.
- Of het ter beschikking stellen van een bedrag gelijk aan het niet opgeëiste dividend kwalificeert als een opbrengst als bedoeld in artikel 3 Wet DB 1965 en of er dividendbelasting geheven moet worden, is afhankelijk van de vormgeving van die ter beschikkingstelling. Onder omstandigheden zal dividendbelasting ingehouden moeten worden.
Beschouwing
1. Teruggaaf dividendbelasting
Dividendbelasting wordt op grond van artikel 7, derde lid, Wet DB 1965 ingehouden op het moment dat de opbrengst ter beschikking wordt gesteld. Vervolgens moet de ingehouden dividendbelasting op aangifte worden afgedragen conform artikel 7, vierde lid, Wet DB 1965.
Voor de uitleg van het begrip “ter beschikking stellen” wordt aangesloten bij de uitleg van het begrip in de Wet op de kansspelbelasting. De Hoge Raad heeft op 29 juni 2007, ECLI:NL:PHR:2007:AZ2862 inzake de kansspelbelasting geoordeeld dat het met het karakter van de kansspelbelasting strookt deze bepalingen aldus uit te leggen dat pas sprake is van het "ter beschikking stellen" van een prijs aan een gerechtigde tot die prijs, indien die gerechtigde een “onvoorwaardelijk recht op uitbetaling van de prijs heeft verkregen”.
Ook als een dividend betaalbaar is gesteld, maar niet wordt geïnd, is dat dividend wel ter beschikking gesteld. De gerechtigde tot het dividend heeft namelijk een onvoorwaardelijk recht op uitbetaling van dat dividend gekregen. Op het moment van ter beschikkingstelling moet dividendbelasting worden ingehouden en afgedragen.
Op het moment van verjaring van de dividendvordering bestaat geen recht op teruggaaf van de eerder afgedragen dividendbelasting. Er is immers op het moment van ter beschikkingstelling terecht afgedragen. Dit is ook bevestigd in de uitlatingen van de staatssecretaris in de inmiddels ingetrokken Resolutie van 20 juni 1952, nr. 52, B9449.
2. Verhoging fiscaal erkend kapitaal
De corresponderende vrijval van de dividendschuld behoort vervolgens niet tot de winst van de uitkerende vennootschap. Dit volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 8 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX9148. In dat arrest oordeelde de Hoge Raad dat de vermogensvermeerdering als gevolg van de vrijval van de dividendschuld op grond van artikel 10, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 niet tot de winst behoort omdat deze vermogensvermeerdering zich voltrekt tussen de vennootschap en haar aandeelhouder binnen de bestaande vennootschappelijke betrekkingen. Voor de heffing van de dividendbelasting heeft een dergelijke vermogensvermeerdering tot gevolg dat het fiscaal erkend kapitaal van de vennootschap wordt verhoogd met het bedrag van het niet-opgeëiste dividend.
3. Opbrengst
Indien de vennootschap besluit om een bedrag ter grootte van de vrijgevallen dividendschuld uit te keren aan de (overige) aandeelhouders dan kan dit plaatsvinden ten laste van het kapitaal of ten titel van dividend.
Indien de uitkering van de vrijgevallen dividendschuld plaatsvindt ten laste van het kapitaal dan is deze uitkering belast indien en voor zover er zuivere winst is. De uitkering is niet belast indien tevoren de algemene vergadering van aandeelhouders tot deze uitkering (teruggaaf) heeft besloten en de nominale waarde van de desbetreffende geplaatste aandelen bij statutenwijziging met een gelijk bedrag is verminderd (artikel 3, eerste lid, onderdeel d, Wet DB 1965).
Indien de uitkering van de vrijgevallen dividendschuld plaatsvindt ten titel van dividend dan vormt dit een opbrengst in de zin van artikel 3, eerste lid, onderdeel a, Wet DB 1965 die is onderworpen aan de heffing van dividendbelasting.