KG:911:2024:2 Invulling begrip non-profitorganisatie (voorwaarde b) binnen de Wet minimumbelasting 2024
Publicatiedatum 06-06-2024, 16:04 | Laatste update 04-11-2024, 16:05 |
Aanleiding
De in Nederland gevestigde stichting X drijft geen onderneming, maar kwalificeert wel als groepsentiteit in de zin van de Wet minimumbelasting 2024 (hierna: Wmb 2024). De vraag komt op of deze stichting aangemerkt kan worden als non-profitorganisatie en daarmee als uitgesloten entiteit zoals bedoeld in artikel 2.2 Wmb 2024. In dit kader is met name voorwaarde b zoals beschreven in de definitie van de term non-profitorganisatie in artikel 1.2 Wmb 2024 van belang. Deze voorwaarde vereist dat nagenoeg al het inkomen uit de in voorwaarde a bedoelde activiteiten van de entiteit is vrijgesteld van een belasting naar het inkomen, in de staat waarin deze entiteit is gevestigd.
Vraag
Voldoet een stichting of vereniging die geen onderneming drijft (in de zin van artikel 2, eerste lid, onderdeel e, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb 1969)) aan voorwaarde b van de term non-profitorganisatie zoals gedefinieerd in artikel 1.2 Wmb 2024?
Antwoord
Ja, een stichting of vereniging die geen onderneming drijft – als gevolg waarvan zij niet aan de vennootschapsbelasting is onderworpen – voldoet aan voorwaarde b van de definitie van de term non-profitorganisatie zoals opgenomen in artikel 1.2 Wmb 2024. Dit is echter niet het geval indien de stichting als een afgezonderd particulier vermogen in de zin van artikel 2.14a van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) kwalificeert.
Beschouwing
Reikwijdte Wmb 2024
Onderworpen aan de Wmb 2024 is de groepsentiteit, niet zijnde een uitgesloten entiteit, die deel uitmaakt van een multinationale groep of binnenlandse groep die voldoet aan de voorwaarden zoals beschreven in artikel 2.1 Wmb 2024.
De stichting of vereniging is een rechtspersoon en wordt daardoor als een entiteit aangemerkt in de zin van artikel 1.2 Wmb 2024. Behoort de stichting of vereniging tot een multinationale groep of binnenlandse groep, dan is die stichting of vereniging een groepsentiteit in de zin van artikel 1.2 Wmb 2024.
In zijn algemeenheid geldt dat de in artikel 2.2, eerste lid, Wmb 2024 opgesomde uitgesloten entiteiten niet kwalificeren als onderdeel van een groep, omdat zij over het algemeen niet worden geconsolideerd met een groep van operationele activiteiten. In dat geval vallen zij per definitie buiten de reikwijdte van de Wmb 2024.
Non-profitorganisatie
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, Wmb 2024 zijn onderworpen aan de Wmb 2024 groepsentiteiten, niet zijnde uitgesloten entiteiten in de zin van artikel 2.2, eerste lid, Wmb 2024. In artikel 2.2, eerste lid, Wmb 2024 wordt de non-profitorganisatie aangewezen als uitgesloten entiteit. Dit betekent dat de non-profitorganisatie niet is onderworpen aan de Wmb 2024.
In artikel 1.2 Wmb 2024 is de non-profitorganisatie gedefinieerd. De non-profitorganisatie is een entiteit die geen handels- of bedrijfsmatige activiteit verricht die niet direct samenhangt met het doel waarvoor zij is opgericht, en, voor zover van belang:
- die is opgericht en in de staat waarin zij is gevestigd wordt gedreven voor uitsluitend religieuze, charitatieve, wetenschappelijke, artistieke, culturele, sportieve, educatieve of andere soortgelijke doeleinden, dan wel is opgericht en in de staat waarin zij is gevestigd wordt gedreven als een professionele organisatie, bedrijfsvereniging, kamer van koophandel, arbeidsorganisatie, land- of tuinbouworganisatie, burgerorganisatie of als een organisatie uitsluitend ter bevordering van het sociale welzijn;
- waarvan nagenoeg al het inkomen uit de activiteiten, bedoeld onder a, is vrijgesteld van belasting naar het inkomen in de staat waarin zij is gevestigd;
- (…)
- (…)
- (…)
De onder b. geciteerde voorwaarde (hierna: voorwaarde b) vereist dat nagenoeg het volledige inkomen dat de entiteit verkrijgt uit de onder a. beschreven activiteiten moet zijn vrijgesteld van een belasting naar het inkomen. Voorwaarde b ziet hiermee in ieder geval op de situatie dat het inkomen van de entiteit op basis van een geldende objectieve vrijstelling nagenoeg volledig is vrijgesteld van belastingheffing naar het inkomen. Dit roept de vraag op of voorwaarde b vervult kan worden als de entiteit in het geheel niet is onderworpen aan enige belasting naar het inkomen, dan wel daarvan subjectief is vrijgesteld. Het antwoord op deze vraag is ‘ja’. Het is in lijn met doel en strekking van de Wmb 2024 dat een entiteit die – op grond van een geldende subjectieve vrijstelling – niet is onderworpen aan de Wet Vpb 1969, kan worden aangemerkt als een entiteit waarvan nagenoeg al het inkomen is vrijgesteld, zoals bedoeld in voorwaarde b. Deze situatie doet zich onder meer voor als een stichting of vereniging geen onderneming drijft.
APV-regime
Indien een stichting als een afgezonderd particulier vermogen (APV) kwalificeert in de zin van de Wet IB 2001, worden -kort gezegd- de bezittingen en de schulden alsmede opbrengsten en uitgaven toegerekend aan de inbrengers of – na het overlijden van de inbrengers aan de erfgenamen en bij de inbrengers, respectievelijk bij de erfgenamen – in de belasting naar het inkomen begrepen. In die situaties is de stichting of de vereniging geen non-profitorganisatie in de zin van Wmb 2024.