KG:204:2025:1 Tabeltoepassing
Publicatiedatum 28-01-2025, 11:12 | Laatste update 28-01-2025, 11:12 |
Aanleiding
Een werkgever sluit arbeidsovereenkomsten voor de duur van een paar dagen. De werknemer is feitelijk op minder dan 5 dagen per week werkzaam. Het loon wordt per maand betaald.
Vraag
Mag de werkgever de maandtabel toepassen?
Antwoord
Ja. De werkgever mag de maandtabel toepassen, omdat de werknemer doorgaans op minder dan 5 dagen per week werkzaam is en het loon per maand wordt betaald.
Beschouwing
Relevante wet- en regelgeving
Artikel 25, vierde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964) luidt als volgt:
“In afwijking van het eerste lid wordt een tijdvak waarvan het tijdvak waarover het loon wordt genoten, deel uitmaakt, als loontijdvak aangemerkt ten aanzien van:
a. de werknemer die doorgaans op minder dan vijf dagen per week werkzaam is; en
b. de loon uit tegenwoordige dienstbetrekking genietende werknemer die met betrekking tot een kalenderkwartaal als student of scholier wordt aangemerkt en die schriftelijk, gedagtekend en ondertekend te kennen heeft gegeven dat te zijnen aanzien het kwartaal als loontijdvak wordt aangemerkt.
Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld voor de toepassing van de eerste volzin.”
Artikel 6.1, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 (hierna: URLB 2011) luidt als volgt:
“Ten aanzien van de werknemer die doorgaans op minder dan vijf dagen per week werkzaam is, wordt in afwijking in zoverre van artikel 25, eerste lid van de wet als loontijdvak aangemerkt:
a. indien het loon per week wordt uitbetaald: de week;
b. indien het loon per vier weken wordt uitbetaald: het tijdvak van vier weken;
c. indien het loon per maand wordt uitbetaald: de maand.”
In artikel 6.1 URLB 2011, dat uitvoering geeft aan de delegatiebepaling in artikel 25 Wet LB 1964, is geregeld dat onder de daar genoemde voorwaarden een groter tijdvak kan worden toegepast dan het tijdvak waarover het loon is genoten. Deze bepaling is een voortzetting van het voorheen geldende artikel 62 URLB 2001 en daarvoor artikel 21 URLB 1990. Aanvankelijk gold de voorwaarde dat de arbeidsverhouding tenminste een maand heeft geduurd of zou duren. Deze voorwaarde is met ingang van 1 oktober 1992 vervallen. Zie de hierna opgenomen toelichting op de wijziging:
“Toelichting. Wijziging met ingang van 1 oktober 1992
Ingevolge art 21 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990 geldt als loontijdvak ten aanzien van werknemers die doorgaans op minder dan vijf dagen per week werkzaam zijn, de periode waarover het loon wordt uitbetaald. Hierbij geldt als voorwaarde dat de werknemer werkzaam is in een arbeidsverhouding die ten minste een maand heeft geduurd of vermoedelijk zal duren. Deze voorwaarde blijkt in de praktijk een beletsel te zijn om de regeling te kunnen toepassen in gevallen waarin dit wel wenselijk is, zoals bij kort durende seizoenarbeid. Uit overleg met de Tweede Kamer der Staten-Generaal is gebleken dat met name in de landbouwsector ook in deze gevallen behoefte bestaat aan de voordelen die toepassing van de regeling van art 21 met zich brengt. Voor de werkgever bestaat het voordeel hierin dat de inhoudingen op relatief eenvoudige wijze kunnen worden bepaald. Voorts kan een groter deel van de belastingvrije som worden benut dan thans het geval is.
In verband hiermee heb ik besloten de voorwaarde dat de arbeidsverhouding ten minste een maand duurt, te laten vervallen. Teneinde onbedoeld gebruik van de regeling te voorkomen is het voorschrift met betrekking tot het kwartaal — dat overigens nauwelijks toepassing vindt — vervallen. Voor de toepassing van art. 21 is de maand derhalve het langst mogelijke loontijdvak.”
Toelichting ministeriële regeling van 15 juli 1992, nr. WDB92/150, Stcrt. 1992, 137.
Artikel 25, vierde lid, Wet LB 1964 is niet beperkt tot parttimers en uitzendkrachten. Deze zijn slechts als voorbeeld genoemd. Zie Kamerstukken II 1987/88, 20595, nr. 3, p. 82.
In artikel 25, eerste lid, Wet LB 1964 is geregeld wat onder een loontijdvak dient te worden verstaan. Dat is het tijdvak waarover het loon wordt genoten. Echter, als aan artikel 25, vierde lid, Wet LB 1964 in samenhang met artikel 6.1 URLB 2011 wordt voldaan, wordt een langer loontijdvak dan het loontijdvak ex artikel 25, eerste lid, Wet LB 1964 als loontijdvak aangemerkt. Dit is het geval voor de werknemer die doorgaans op minder dan 5 dagen per week werkzaam is en het loon per week, 4 weken of maand wordt uitbetaald. Met andere woorden, het loontijdvak ex artikel 25, eerste lid, Wet LB 1964 wordt 'opzij gezet' als dit korter is dan het loontijdvak dat volgt uit artikel 25, vierde lid, Wet LB 1964 in samenhang met artikel 6.1 URLB 2011. Aan de duur van de arbeidsverhouding is sinds oktober 1992 geen eis meer gesteld.
Het begrip ‘doorgaans’ wordt per dienstbetrekking getoetst. Als de dienstbetrekking langer duurt dan een kalenderjaar, wordt dit per kalenderjaar getoetst (doorgaans betekent dan op meer dan 50% van de weken binnen het kalenderjaar). Zie voor nadere uitleg van het begrip ‘doorgaans’ KG:204:2023:19.
In het voorgelegde geval wordt het loon per maand betaald en wordt er doorgaans op minder dan 5 dagen per week gewerkt. De maandtabel is van toepassing. Dit is niet anders als de dienstbetrekking voor een paar dagen is overeengekomen. Immers, gedurende die dienstbetrekking wordt er doorgaans op minder dan 5 dagen per week gewerkt.