Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

KG 202:2025:12 Uitgaven vervoer indien meerdere personen in één huishouden minder dan 100 meter zelfstandig kunnen lopen

Aanleiding

Een ouder en een meerderjarig kind (dat jonger is dan 27 jaar) hebben beiden een lichamelijke beperking waardoor zij minder dan 100 meter zelfstandig kunnen lopen. Zij voeren een gezamenlijke huishouding en de ouder betaalt de vervoerskosten voor zichzelf en het kind.

Vragen

  1. Kan het kind het forfaitaire bedrag voor vervoer als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001), in aanmerking nemen als uitgaven voor specifieke zorgkosten?
  2. Kan de ouder het forfaitaire bedrag voor vervoer als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel c, Wet IB 2001, voor het kind in aanmerking nemen als uitgaven voor specifieke zorgkosten?
  3. Hoe luidt het antwoord op vragen 1 en 2 wanneer zowel het kind als de ouder uitgaven voor vervoer ten behoeve van het kind hebben gemaakt?

Antwoorden

  1. Nee, het kind kan het forfaitaire bedrag voor vervoer niet in aanmerking nemen als uitgaven voor specifieke zorgkosten, omdat de kosten voor vervoer niet op het kind drukken.
  2. Ja, de ouder kan het forfaitaire bedrag voor vervoer voor het kind in aanmerking nemen als uitgaven voor specifieke zorgkosten, omdat de kosten voor vervoer op de ouder drukken en het kind behoort tot de kring van personen waarvan uitgaven voor specifieke zorgkosten in aanmerking worden genomen. Een redelijke wetsuitleg van artikel 6.17, eerste lid, onderdeel c, Wet IB 2001 brengt met zich dat dit onderdeel niet de kring van personen als bedoeld in artikel 6.16 Wet IB 2001 beperkt.
  3. Wanneer zowel het kind als de ouder uitgaven voor vervoer ten behoeve van het kind hebben gemaakt, hebben ze allebei recht op aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten wegens vervoer voor het kind. Het forfaitaire bedrag dient te worden verdeeld tussen het kind en de ouder. Bij de bepaling van de toedeling van het forfaitaire bedrag kan rekening worden gehouden met de verdeling van de uitgaven van vervoer voor het kind.

Beschouwing

Beantwoording vraag 1:

Kan het kind het forfaitaire bedrag voor vervoer als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel c, Wet IB 2001, in aanmerking nemen als uitgaven voor specifieke zorgkosten?

Op grond van artikel 6.1, eerste lid, Wet IB 2001 bestaat de persoonsgebonden aftrek uit het gezamenlijke bedrag van de in het kalenderjaar op de belastingplichtige drukkende persoonsgebonden aftrekposten en het gedeelte van de persoonsgebonden aftrek van voorafgaande jaren dat niet eerder in aanmerking is genomen. Uitgaven voor specifieke zorgkosten behoren tot de persoonsgebonden aftrek.

Als voorwaarde om uitgaven voor specifieke zorgkosten in aanmerking te nemen geldt dat de uitgaven op belastingplichtige moeten drukken. In dit verband is sprake van drukkende uitgaven wanneer belastingplichtige de kosten uit eigen middelen voldoet, zonder dat deze elders zijn of kunnen worden verhaald. 

Het kind is voor de eigen aangifte inkomstenbelasting de belastingplichtige. Het kind heeft zelf geen kosten voor vervoer gemaakt. Aangezien de ouder de kosten voor vervoer heeft gemaakt, drukken die kosten dus niet op de belastingplichtige en kan de belastingplichtige deze uitgaven voor specifieke zorgkosten niet in aanmerking nemen als persoonsgebonden aftrek.

Beantwoording vraag 2:

Kan de ouder het forfaitaire bedrag voor vervoer als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel c, Wet IB 2001, voor het kind in aanmerking nemen als uitgaven voor specifieke zorgkosten?

Zoals bij de beantwoording van vraag 1 is aangegeven, moeten de uitgaven drukken op de belastingplichtige om deze in aanmerking te nemen als persoonsgebonden aftrek. Aangezien de ouder de kosten van vervoer heeft betaald voor het kind en uit de casus geen verhaalsmogelijkheid blijkt, wordt voldaan aan het drukkencriterium. Vervolgens moet worden getoetst of wordt voldaan aan de voorwaarden voor de uitgaven voor specifieke zorgkosten.

Op grond van artikel 6.16 Wet IB 2001 worden uitgaven voor specifieke zorgkosten in aanmerking genomen indien de uitgaven zijn gedaan voor de belastingplichtige, zijn partner, zijn jonger dan 27-jarige kinderen, tot zijn huishouden behorende ernstig gehandicapte personen van 27 jaar of ouder en bij de belastingplichtige inwonende zorgafhankelijke ouders, broers of zusters. Het kind behoort voor de ouder tot de categorie jonger dan 27-jarige kinderen en behoort zodoende tot de kring van personen waarvan uitgaven voor specifieke zorgkosten in aanmerking worden genomen.

Op grond van artikel 6.17, eerste lid, onderdeel c, Wet IB 2001 zijn uitgaven voor specifieke zorgkosten de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor vervoer, indien de belastingplichtige met schriftelijke bescheiden doet blijken dat hij als gevolg van zijn ziekte of invaliditeit, al dan niet met hulpmiddelen, niet meer dan 100 meter zelfstandig kan lopen. Een grammaticale lezing van deze wettekst leidt ertoe dat een belastingplichtige alleen voor zichzelf het forfaitaire bedrag voor deze vervoerskosten in aanmerking kan nemen. Een bepaling vergelijkbaar met artikel 38, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 – waarin expliciet is geregeld dat de uitgaven voor extra kleding en beddengoed voortvloeien uit ziekte of invaliditeit van een persoon als bedoeld in artikel 6.16 Wet IB 2001 die tot het huishouden van de belastingplichtige behoort – ontbreekt. Een dergelijke lezing zou betekenen dat de ouder enkel het forfaitaire bedrag voor de vervoerskosten voor zichzelf in aanmerking zou mogen nemen als uitgaven voor specifieke zorgkosten.

De parlementaire geschiedenis geeft er echter geen blijk van dat deze lezing ook is beoogd. Het met ingang van 1 januari 2025 ingevoerde artikel 6.17, eerste lid, onderdeel c, Wet IB 2001 is een vervanging van de uitgaven voor zogenoemde leefkilometers (extra vervoerskosten die een persoon maakt als gevolg van zijn ziekte of invaliditeit) en heeft als doel om de regeling te vereenvoudigen. Tot 1 januari 2025 kon een belastingplichtige ook de uitgaven voor leefkilometers van personen uit de kring van verwanten van artikel 6.16 Wet IB 2001 in aanmerking nemen. Noch de memorie van toelichting bij het Belastingplan 2025 noch de parlementaire behandeling geeft ervan blijk dat is beoogd om de aftrek van leefkilometers te beperken tot de uitgaven voor de belastingplichtige zelf. Een dergelijke uitleg past wetssystematisch ook niet in de uitgaven voor specifieke zorgkosten, aangezien dat voor de andere categorieën zorgkosten ook niet geldt. Voorts zou een dergelijke uitleg ervoor zorgen dat in voorkomende situaties – zoals onderhavige casus – de uitgaven voor vervoer van het kind bij niemand in aanmerking kunnen worden genomen.

Een redelijke wetsuitleg van artikel 6.17, eerste lid, onderdeel c, Wet IB 2001 brengt daarom met zich dat dit onderdeel niet de kring van personen als bedoeld in artikel 6.16 Wet IB 2001 beperkt. Met andere woorden: als aan de voorwaarden wordt voldaan kan ook voor een persoon uit de kring van personen die als gevolg van ziekte of invaliditeit, al dan niet met hulpmiddelen, niet meer dan 100 meter zelfstandig kan lopen, het forfaitaire bedrag aan uitgaven voor vervoer in aanmerking worden genomen als uitgaven voor specifieke zorgkosten.

In de onderhavige casus voldoen zowel de ouder als het kind aan de voorwaarde dat zij als gevolg van ziekte of invaliditeit niet meer dan 100 meter kunnen lopen. De ouder draagt alle kosten voor het vervoer. De ouder kan daarom tweemaal het forfaitaire bedrag voor vervoer in aanmerking nemen als uitgaven voor specifieke zorgkosten.

Beantwoording vraag 3:

Hoe luidt het antwoord op vragen 1 en 2 wanneer zowel het kind als de ouder uitgaven voor vervoer ten behoeve van het kind hebben gemaakt?

Wanneer zowel de ouder als het kind kosten maken voor vervoer ten behoeve van het kind, drukken deze uitgaven zowel op de ouder als het kind. Nu het forfait is berekend op de vervoerskosten van één persoon, zal moeten worden nagegaan op welke persoon de uitgaven voor vervoer drukken.

Indien niet zou worden getoetst aan het drukkencriterium, leidt dat ertoe dat beide personen het gehele forfait in aftrek kunnen brengen als uitgaven voor specifieke zorgkosten. Deze redenering heeft tot gevolg dat meerdere personen in de kring van personen als bedoeld in artikel 6.16 Wet IB 2001 het volledige forfaitaire bedrag zouden kunnen claimen voor dezelfde persoon.

Gelet op het bovenstaande kunnen de ouder en het kind slechts het deel van de meerkosten (forfait) als uitgaven voor specifieke zorgkosten in aftrek brengen dat op hen drukt. Bij de bepaling van de toedeling van het forfaitaire bedrag kan rekening worden gehouden met de verdeling van de uitgaven van vervoer voor het kind (cf. KG:202:2023:11 inzake de dieetkostenaftrek).

NB: Uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel blijkt dat de vergoedingen die een belastingplichtige krijgt voor de werkelijk gemaakte vervoerskosten in mindering moeten worden gebracht op het forfaitaire aftrekbedrag (Kamerstukken II 2024/25, 36 602, nr. 3, p. 42 en 159).

Deel deze pagina