KG:202:2025:24 Periodieke gift waarbij slechts een termijn is uitgevoerd
Publicatiedatum 11-11-2025, 14:14 | Laatste update 11-11-2025, 14:14 |
Aanleiding
De belastingplichtige komt een periodieke gift overeen met een algemeen nut beogende instelling (hierna: ANBI). De schenkingsovereenkomst voldoet aan de voorwaarden voor de periodieke giftenaftrek. De belastingplichtige komt de eerste termijn na, maar vervolgens stopt hij met het nakomen van zijn verplichtingen op grond van de schenkingsovereenkomst.
Vraag
Heeft het tussentijds niet nakomen van de verplichtingen op grond van de schenkingsovereenkomst tussen de belastingplichtige en de ANBI of vereniging gevolgen voor de al genoten periodieke giftenaftrek over al voldane termijnen?
Antwoord
Nee, het toetsmoment of aan de voorwaarden van de periodieke giftenaftrek wordt voldaan, is het aangaan van de schenkingsovereenkomst. Als bij het aangaan van de schenkingsovereenkomst is voldaan aan de voorwaarden voor de periodieke giftenaftrek (waaronder de voorwaarde dat sprake is van een wezenlijke onzekerheid), heeft het niet nakomen van de periodieke gift na de eerste termijn(en) geen gevolgen voor de al verstreken termijn(en). De reeds genoten periodieke giftenaftrek wordt niet teruggenomen.
Beschouwing
Periodieke giften
Periodieke giften zijn giften aan instellingen of verenigingen in de vorm van vaste en gelijkmatige periodieke uitkeringen die eindigen uiterlijk bij overlijden (artikel 6.34 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001)). Periodieke giften worden in aanmerking genomen als zij berusten op een bij notariële of onderhandse akte van schenking aangegane verplichting om de uitkeringen of verstrekkingen gedurende vijf of meer jaren ten minste jaarlijks uit te keren (artikel 6.38, eerste lid, Wet IB 2001).
Tussentijdse niet-nakoming van de resterende termijnen
Uit artikel 6.38, zesde lid, Wet IB 2001 volgt dat de akte van schenking kan voorschrijven dat de periodieke gift in ieder geval wordt beëindigd bij verlies van de ANBI-status, faillissement van de ANBI of bij arbeidsongeschiktheid of werkeloosheid van de schenker of van een van de schenkers.
In artikel 6.38, zevende lid, Wet IB 2001 is opgenomen dat de periodieke gift alleen tussentijds mag worden beëindigd als de schenker(s) niet of nauwelijks invloed heeft (hebben) op de hiervoor beschreven omstandigheden en de beëindiging uitsluitend ziet op de nog niet vervallen uitkeringen van de periodieke gift. Deze bepaling is uitsluitend van belang als de beëindiging binnen de periode van vijf jaar plaatsvindt.
Ten aanzien van het beëindigen van periodieke giften is in onderdeel 2.2 van het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 26 juni 2025, nr. 2025-14204, Stcrt. 2025, 20216, het volgende opgenomen:
“2.2 Beëindiging van periodieke giften
De minimale looptijd van een periodieke gift is vijf kalenderjaren, tenzij de schenker eerder overlijdt (artikel 6.34 en 6.38 Wet IB 2001). Bedongen kan worden dat de verplichting tot het doen van de uitkeringen of verstrekkingen ook op een eerder tijdstip kan worden beëindigd. De schenker mag echter de looptijd niet zelf zodanig kunnen beïnvloeden dat deze korter kan worden dan de minimale looptijd van vijf kalenderjaren. Als de schenker die invloed wel heeft, is geen sprake van een wezenlijke onzekerheid terwijl dit juist een kenmerk is van een periodieke gift. Dit vormt daarom een beletsel om de gift als periodieke gift aan te merken. Hetzelfde geldt voor het opnemen van de mogelijkheid om al vervallen termijnen te herroepen. Als de schenker de verplichting tot het doen van uitkeringen of verstrekkingen na vijf kalenderjaren kan beëindigen, is dat geen beletsel.”
In de wet en het giftenbesluit zijn dus strikte voorwaarden opgenomen in welke situaties de periodieke gift op basis van de schenkingsovereenkomst eerder mag eindigen dan de vijfjaarstermijn.
De commissie voor Financiën heeft bij de bespreking van het Belastingplan 2019 onder andere het volgende opgemerkt (Kamerstukken I 2018/19, 35 026, C, p. 8):
“(...) De leden van de VVD-fractie constateren dat als dergelijke periodieke uitkeringen tussentijds worden beëindigd dit leidt tot herziening van eerdere aangiften inkomstenbelasting waarin de periodieke uitkeringen in aftrek zijn gebracht. (...)”.
De wetgever heeft in de memorie van antwoord aan de Eerste Kamer bij het pakket Belastingplan 2019 over het tussentijds beëindigen van een periodieke gift het volgende opgemerkt: (Kamerstukken I 2018/19, 35 026, D, p. 9):
“(...) Ik verwacht dat het tussentijds openbreken van aangegane verplichtingen tot periodieke giften nauwelijks zal voorkomen. Deze periodieke giften zijn vastgelegd in een notariële akte of onderhandse akte tussen de schenker en de begiftigde Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI) of vereniging. Het tussentijds beëindigen van periodieke giften vergt de medewerking van de ANBI of vereniging. Deze is daartoe niet juridisch verplicht maar kan desgevraagd meewerken om de goede relatie met de donateur te behouden. (...)”.
Uit de vraagstelling kan worden opgemaakt dat daarbij de veronderstelling heerst dat bij het beëindigen van de termijnen, dit gevolgen heeft voor de al genoten periodieke giftenaftrek. In de beantwoording wordt deze veronderstelling niet weersproken. Hieruit zou kunnen worden opgemaakt dat de wetgever de bedoeling heeft gehad dat bij het eenzijdig beëindigen van de periodieke gift gedurende de minimale looptijd van vijf jaren, voor de al verstreken termijnen met terugwerkende kracht niet aan de voorwaarden is voldaan en geen sprake is geweest van een periodieke gift.
De hierboven beschreven zienswijze staat haaks op die van de Hoge Raad zoals geformuleerd in een aantal arresten op 3 mei 2013 (zie onder andere HR 3 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8161). Daaruit volgt dat de periodieke gift wordt gedaan op het moment van aangaan van de schenkingsovereenkomst. De jaarlijkse schenking is slechts de effectuering van de overeengekomen gift. Het toetsmoment om te beoordelen of aan de voorwaarden van de periodieke giftenaftrek is voldaan, ligt dan ook op het moment van aangaan van de verplichting:
“4.1.2. Wil er sprake zijn van een gift in de zin van artikel 6.32 Wet IB 2001, dan moet een waardeverschuiving plaatsvinden uit het vermogen van de gever naar dat van de begiftigde, waardoor diens vermogen wordt vergroot (vgl. HR 12 januari 1972, nr. 16695, BNB 1972/44). Of een dergelijke waardeverschuiving heeft plaatsgevonden moet in geval van een schenking worden beoordeeld naar de situatie op het moment waarop de schenkingsovereenkomst tot stand komt. Een andere opvatting zou leiden tot het ongerijmde gevolg dat geen enkele betaling die wordt gedaan ter voldoening aan de verplichtingen die voortvloeien uit een schenkingsovereenkomst als gift in aanmerking genomen zou kunnen worden. De regeling over aftrek van giften in de vorm van periodieke uitkeringen in artikel 6.34 Wet IB 2001 zou dan zinledig zijn.
(...)4.3.3. Het hiervoor in 4.3.1 vermelde betoog van het middel berust op de opvatting dat de vraag of sprake is van vaste en gelijkmatige uitkeringen moet worden beantwoord aan de hand van de uitkeringen zoals die in feite hebben plaatsgevonden. Deze opvatting is onjuist. Bepalend voor het antwoord op deze vraag zijn de verplichtingen die op grond van de schenkingsovereenkomst op de gever rusten. (...)”
Uit het voorgaande volgt dat op het moment dat de schenkingsovereenkomst wordt aangegaan (het toetsmoment) moet zijn voldaan aan de voorwaarden van de periodieke giftenaftrek. Ook de beoordeling of sprake is van de vereiste wezenlijke onzekerheid vindt op dat moment plaats. Als tijdens de looptijd van de periodieke gift niet meer wordt voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de schenkingsovereenkomst, dan heeft dit in beginsel geen invloed op de al verstreken termijnen van de periodieke gift. Er is geen wettelijke bepaling die bewerkstelligt dat dan de eerder verleende periodieke giftenaftrek over de al voldane termijnen wordt teruggenomen.
Bovenstaande is slechts anders als uit de feiten en omstandigheden blijkt dat bij het aangaan van de schenkingsovereenkomst al duidelijk was dat de schenker invloed had (of zou gaan hebben) op de looptijd van de periodieke gift. Als dat het geval is, kan dit effect hebben op de verleende giftenaftrek in voorgaande jaren. In die gevallen wordt namelijk al niet voldaan aan de periodieke giftenaftrek bij het aangaan van de schenkingsovereenkomst (KG:202:2024:17).
NB: Als de schenker de resterende termijnen op grond van de schenkingsovereenkomst niet nakomt, heeft de ANBI een vordering op de schenker. Als de ANBI nalaat om deze vordering op te eisen, zal deze uiteindelijk verjaren. Het niet opeisen van de resterende termijnen kan dan gevolgen hebben voor de schenkbelasting.