[INGETROKKEN] KG:070:2022:18 Omzetten ingegane levenslange lijfrente in eigen beheer in een tijdelijke lijfrente na ingang AOW + 5 jaar
Publicatiedatum 22-03-2023, 13:53 | Laatste update 30-06-2023, 11:20 |
Ingetrokken
Dit standpunt is op 30 juni 2023 ingetrokken. Dit standpunt is vervangen door standpunt KG:070:2023:10.
Aanleiding
De belastingplichtige heeft bij zijn eigen BV een levenslange lijfrente bedongen en inmiddels een leeftijd bereikt die 5 jaar hoger ligt dan de AOW-leeftijd. Omdat de BV vanwege deze langlopende verplichting niet kan worden opgeheven wil men de lijfrente omzetten in een tijdelijke lijfrente.
Vragen
- Kan een ingegane levenslange lijfrente worden omgezet in een tijdelijke oudedagslijfrente onder het regime van de Brede Herwaardering?
- Kan een ingegane levenslange lijfrente worden omgezet in een tijdelijke oudedagslijfrente onder het regime van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001)?
Antwoorden
- Nee. Onder het Brede Herwaarderingsregime is een geruisloze omzetting van een lijfrente bij de eigen BV in een andere lijfrente bij de eigen BV niet mogelijk op grond van artikel 25, lid 13, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964).
- Ja. Onder het regime van de Wet IB 2001 is een geruisloze omzetting mogelijk op grond van artikel 3.134 Wet IB 2001. De tijdelijke oudedagslijfrente moet ten minste 5 jaar lopen.
Beschouwing
Wettelijk kader
Brede Herwaarderingsregime
In hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel O, van de Invoeringswet IB 2001 is een overgangsbepaling opgenomen voor bestaande rechten op periodieke uitkeringen en verstrekkingen. Door deze bepaling blijven de regels voor het bepalen van het inkomen die daarvoor golden op 31 december 2000 op grond van de Wet IB 1964, van toepassing voor zover het recht tot stand is gekomen op grond van premies die zijn betaald vóór 1 januari 2001.
Op grond van de regels op 31 december 2000 was een geruisloze omzetting van een lijfrente mogelijk met toepassing van artikel 25, lid 13, Wet IB 1964:
“Voor de toepassing van deze wet wordt, in zoverre degene die een afkoopsom geniet ter zake van een lijfrente als bedoeld in artikel 45, eerste lid, onderdeel g, die is verzekerd bij een verzekeraar als bedoeld in artikel 45, in het jaar van afkoop een andere zodanige lijfrente bedingt bij een verzekeraar als bedoeld in artikel 45, zevende lid, onderdeel a, onder 1°, of onderdeel b, de tweede lijfrente beschouwd als een voortzetting van de eerste.”
Bij omzetting van een lijfrente wordt de 2e lijfrente dan ook beschouwd als een voortzetting van de 1e lijfrente, als de 2e lijfrente wordt bedongen bij een verzekeraar als bedoeld in artikel 45, zevende lid, onderdeel a, onder 1°, of onderdeel b, Wet IB 1964. De eigen BV valt hier niet onder. De BV staat namelijk opgenomen in artikel 45, zevende lid, onderdeel a, onder 2°, Wet IB 1964.
IB 2001-regime
Het gaat in deze casus om een ingegane oudedagslijfrente in de zin van artikel 3.125, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001. In artikel 3.134, eerste lid, Wet IB 2001 staat het volgende:
“Voorzover een lijfrente als bedoeld in de artikelen 3.124 en 3.125 wordt omgezet in een ander zodanig recht, wordt het tweede recht beschouwd als een voortzetting van het eerste.”
In de laatste alinea van onderdeel 4.8 van het besluit van 16 mei 2019, nr. 2019-115021, staat:
“Als sprake is van omzetting naar een ander type lijfrente worden eerdere uitkeringsjaren echter niet meegeteld, omdat de uitkeringsgrootheden van beide typen lijfrenten dan volstrekt ongelijksoortig zijn. Zo tellen de uitkeringsjaren na de AOW-gerechtigde leeftijd van een levenslange oudedagslijfrenteverzekering niet mee na de omzetting in een tijdelijke lijfrenterekening of een tijdelijk lijfrentebeleggingsrecht die een minimum looptijd kent van 5 jaren. Na de omzetting dient de tijdelijke lijfrente dus ten minste 5 jaren te lopen. Niet vereist is overigens dat de omzetting plaatsvindt vóór het bereiken van de leeftijd die 5 jaar hoger is dan de AOW-gerechtigde leeftijd van de belastingplichtige. De oudedagslijfrente was immers al ingegaan vóór het bereiken van die leeftijd.”
Dit betekent dat op grond van het besluit de levenslange oudedagslijfrente, waarop het IB 2001-regime van toepassing is, wel kan worden omgezet in een tijdelijke oudedagslijfrente zonder dat op grond van artikel 3.133 Wet IB 2001 een negatieve uitgave voor inkomensvoorziening in aanmerking wordt genomen. Wel moet die tijdelijke oudedagslijfrente dan ten minste 5 jaar lopen.
Als een levenslange oudedagslijfrente bij de BV wordt omgezet in een tijdelijke oudedagslijfrente bij de BV, kan daar wel een uitdelingsaspect aan zitten, als de (beoogde) verzekerde bijvoorbeeld ernstig ziek is. Dit heeft een negatieve invloed op de waarde van de verzekering in het economisch verkeer. Door het omzetten van de levenslange lijfrente in een tijdelijke lijfrente zou immers meer geld uit de BV verdwijnen ten behoeve van de begunstigde/verzekerde.