KG:202:2025:18 Personeelsobligaties met rentevoordeel en box 3
Publicatiedatum 22-09-2025, 16:14 | Laatste update 22-09-2025, 16:14 |
Aanleiding
Belastingplichtige neemt via zijn werkgever deel aan een obligatieregeling. Hierbij heeft belastingplichtige obligaties gekocht die zijn uitgegeven door zijn werkgever. Een personeelsobligatie is een obligatie die door ondernemingen tegen speciale voorwaarden aan het personeel wordt aangeboden. Personeelsobligaties zijn niet verhandelbaar en kunnen in de regel uitsluitend bij de werkgever ter verzilvering worden aangeboden.
De rente op deze obligaties is in casu hoger dan de marktconforme rente (Euribor-rente) op moment van aankoop van de obligaties. Belastingplichtige geniet hierdoor een rentevoordeel. Een van de voorwaarden van de obligatieregeling is in dit geval dat het rentevoordeel als loon uit dienstbetrekking tot het belastbare inkomen uit werk en woning behoort. Daarnaast behoort de obligatie tot de rendementsgrondslag in box 3 van belastingplichtige.
Vraag
Op welke wijze wordt een personeelsobligatie, ten aanzien waarvan het rentevoordeel bij de belastingplichtige als loon uit dienstbetrekking tot het belastbare inkomen uit werk en woning behoort, in aanmerking genomen bij de bepaling van het werkelijk rendement in box 3?
Antwoord
Alleen het gedeelte van de rente over de personeelsobligaties dat niet tot het loon wordt gerekend, behoort tot het werkelijk rendement in box 3.
Beschouwing
Personeelsobligaties onder de forfaitaire box 3-heffing
Onder de forfaitaire rendementsberekening in de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) en onder de Wet rechtsherstel box 3 wordt de personeelsobligatie aangemerkt als (overige) bezitting ter bepaling van de rendementsgrondslag. Het daadwerkelijke – al dan niet zakelijke – rentepercentage is hierbij niet van belang voor de bepaling van het inkomen uit sparen en beleggen.
Tegenbewijsregeling box 3
Belastingplichtige kan ingevolge de Wet tegenbewijsregeling box 3 (Stb. 2025, 195) gebruikmaken van de tegenbewijsregeling in box 3. De belastingplichtige kan dan aannemelijk maken dat het werkelijke rendement van zijn bezittingen en schulden lager is dan het voordeel uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, Wet IB 2001. Artikel 5.26 Wet IB 2001 bepaalt dat het werkelijke rendement van de bezittingen en schulden bestaat uit de reguliere voordelen en de vermogensaanwas.
Op grond van artikel 5.27, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001 worden door de belastingplichtige genoten renten aangemerkt als reguliere voordelen.
Personeelsobligaties onder de tegenbewijsregeling box 3
De personeelsobligatie kent in casu een hogere rente dan de marktconforme rente. Dit rentevoordeel is tot het loon gerekend en belast als inkomen uit werk en woning. Ingevolge artikel 2.14, eerste lid, Wet IB 2001 wordt een voordeel dat op grond van meer dan een hoofdstuk, afdeling of paragraaf als bestanddeel, al dan niet vrijgesteld, van een van de belastbare inkomens zou kunnen worden aangemerkt, uitsluitend als bestanddeel van het belastbare inkomen aangemerkt van het als eerste opgenomen hoofdstuk of de als eerste opgenomen afdeling of paragraaf. Uit deze rangorderegeling volgt dat het rentevoordeel over de personeelsobligaties, dat al tot het belastbare loon behoort, niet wordt meegerekend bij de bepaling van het reguliere voordeel. Het belastbare loon is immers opgenomen in afdeling 3.3 van de Wet IB 2001, terwijl het voordeel uit sparen en beleggen is opgenomen in hoofdstuk 5.
Conclusie
Alleen het gedeelte van de ontvangen rente over de personeelsobligaties dat niet tot het loon in box 1 wordt gerekend, wordt als regulier voordeel in aanmerking genomen bij de bepaling van het werkelijk rendement in box 3.
Ten overvloede
In artikel 5.27, derde lid, Wet IB 2001 is bepaald dat wanneer bij een niet onder zakelijke omstandigheden gesloten overeenkomst voorwaarden zijn bedongen die afwijken van voorwaarden die in het economische verkeer door onafhankelijke partijen zouden zijn overeengekomen, de reguliere voordelen worden bepaald alsof laatstbedoelde voorwaarden zijn overeengekomen.
Dus ook wanneer het rentevoordeel niet op grond van een eerdere bepaling in de heffing wordt betrokken, wordt het op basis van de zakelijkheidscorrectie in artikel 5.27, derde lid, Wet IB 2001 niet meegerekend als regulier voordeel bij de bepaling van het werkelijk rendement (zie ook KG:202:2025:17).