Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

KG:202:2025:14 Vrijstelling groene beleggingen en negatief rendement

Aanleiding

Belastingplichtige wil gebruikmaken van de tegenbewijsregeling in box 3, omdat het werkelijke rendement van bezittingen en schulden in een kalenderjaar lager is dan het op forfaitaire wijze berekende voordeel uit sparen en beleggen. Belastingplichtige bezit onder meer groene beleggingen (groene spaartegoeden en groene beleggingen). In enig jaar heeft belastingplichtige een negatief rendement gemaakt op deze groene beleggingen.

Vraag

Op welke wijze wordt bij toepassing van de tegenbewijsregeling box 3 een negatief rendement op groene beleggingen in aanmerking genomen?

Antwoord

Als de waarde van de groene beleggingen aan het begin van het kalenderjaar lager is dan het vrijgestelde bedrag aan groene beleggingen als bedoeld in artikel 5.13, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001), dan behoren de groene beleggingen niet tot de bezittingen en kan een negatief werkelijk rendement daarop niet in aanmerking worden genomen bij de tegenbewijsregeling box 3.

Als de waarde van de groene beleggingen aan het begin van het kalenderjaar hoger is dan het vrijgestelde bedrag aan groene beleggingen als bedoeld in artikel 5.13, eerste lid, Wet IB 2001, dan behoren de groene beleggingen wel tot de bezittingen en kan een negatief werkelijk rendement daarop voor een deel in aanmerking worden genomen bij de tegenbewijsregeling box 3.

Beschouwing

Wet tegenbewijsregeling box 3

Ingevolge de Wet tegenbewijsregeling box 3 (Stb. 2025, 195) is afdeling 5.6 Wet IB 2001 inzake een tegenbewijsregeling in box 3 met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2023 ingevoerd. Op grond van artikel 5.25, eerste lid, Wet IB 2001 kan een belastingplichtige aannemelijk maken dat het werkelijke rendement van zijn bezittingen en schulden lager is dan het voordeel uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, Wet IB 2001. In dat geval wordt voor het belastbare inkomen uit sparen en beleggen in afwijking van artikel 5.1 Wet IB 2001 uitgegaan van het werkelijke rendement van bezittingen en schulden verminderd met de persoonsgebonden aftrek.

NB: dezelfde tegenbewijsregeling geldt op grond van artikel 6a van de Wet rechtsherstel box 3 voor belastingplichtigen die in aanmerking komen voor rechtsherstel in box 3 voor de belastingjaren 2017 t/m 2022.

Artikel 5.26, eerste en tweede lid, Wet IB 2001 bepaalt dat het werkelijke rendement van de bezittingen en schulden het gezamenlijke bedrag van de reguliere voordelen en de vermogensaanwas is.

Artikel 5.26, derde lid, Wet IB 2001 bepaalt dat de vrijstelling van groene beleggingen als bedoeld in artikel 5.13 Wet IB 2001 voor het bepalen van het werkelijke rendement van bezittingen en schulden niet van toepassing is. In artikel 5.32, eerste lid, Wet IB 2001 is een regeling opgenomen voor groene beleggingen die is toegesneden op de tegenbewijsregeling box 3. Ingevolge dat artikellid behoren groene beleggingen voor de toepassing tegenbewijsregeling box 3 uitsluitend tot de bezittingen, indien de waarde van de groene beleggingen aan het begin van het kalenderjaar hoger is dan de vrijstelling van groene beleggingen als bedoeld in artikel 5.13, eerste lid, Wet IB 2001.

Indien de waarde van de groene beleggingen aan het begin van het kalenderjaar hoger is dan het vrijgestelde bedrag aan groene beleggingen als bedoeld in artikel 5.13, eerste lid, Wet IB 2001 dan behoren de groene beleggingen voor de tegenbewijsregeling in box 3 wel tot de bezittingen. In dat geval wordt een deel van het werkelijke rendement van die groene beleggingen niet in aanmerking genomen. Het rendement dat wel in aanmerking wordt genomen, wordt berekend door het werkelijke rendement van de groene beleggingen te vermenigvuldigen met het percentage van de groene beleggingen dat op de peildatum van het kalenderjaar boven het vrijgestelde bedrag uitkomt.

Het werkelijk rendement van de groene beleggingen wordt bepaald met toepassing van de artikelen 5.26 tot en met 5.31, 5.33 en 5.34 Wet IB 2001.

Negatief werkelijk rendement groene beleggingen

De toepassing van de vrijstelling voor groene beleggingen ter bepaling van de hoogte van het werkelijke rendement in de tegenbewijsregeling, is niet afhankelijk van de omvang van het werkelijke rendement op de groene beleggingen. Het is daarmee ook niet afhankelijk van de vraag of dit werkelijke rendement positief dan wel negatief is geweest.

Gelet op de tekst van artikel 5.32, eerste lid, Wet IB 2001 is alleen de waarde van de groene beleggingen aan het begin van het kalenderjaar relevant.

Wanneer de waarde van de groene beleggingen aan het begin van het kalenderjaar lager is dan het vrijgestelde bedrag aan groene beleggingen als bedoeld in artikel 5.13, eerste lid, Wet IB 2001, worden de groene beleggingen voor de tegenbewijsregeling niet als bezitting in aanmerking genomen. Dit betekent dat een negatief werkelijk rendement dan niet in aanmerking wordt genomen en niet kan worden verrekend met positief werkelijk rendement op andere bezittingen.

Wanneer de waarde van de groene beleggingen aan het begin van het kalenderjaar hoger is dan het vrijgestelde bedrag aan groene beleggingen als bedoeld in artikel 5.13, eerste lid, Wet IB 2001, wordt een deel van het werkelijke rendement van die groene beleggingen niet in aanmerking genomen. Artikel 5.32, eerste lid, tweede zin, Wet IB 2001 beperkt dit niet tot een positief rendement. Het kan dus ook een negatief werkelijk rendement zijn, waardoor een deel van het negatieve werkelijke rendement niet kan worden verrekend met positief werkelijk rendement op andere bezittingen.

NB: alleen het totale werkelijke rendement van bezittingen en schulden kan ingevolge artikel 5.25, tweede lid, Wet IB 2001 niet negatief zijn. Het werkelijke rendement van de verschillende bezittingen en schulden kan wel negatief zijn en – zonder toepassing van een vrijstelling – met positief rendement worden verrekend.

Rekenvoorbeeld

Een belastingplichtige is alleenstaand en bezit begin 2025 € 30.000 aan groene beleggingen. De vrijstelling groene beleggingen bedraagt in 2025 € 26.312.

De belastingplichtige ontvangt gedurende het jaar 2025 € 1.000 aan dividend op de groene beleggingen die wordt bijgeschreven op zijn rekening voor groene beleggingen. Aan het einde van 2025 zijn de groene beleggingen in totaal € 25.000 waard. Dat betekent dat er in 2025 een regulier voordeel is van € 1.000 en een negatieve vermogensaanwas van € -5.000. In totaal bedraagt het werkelijke rendement op groene beleggingen in 2025 dus € -4.000.

De vrijstelling wordt naar rato toegepast op basis van het bedrag aan groene beleggingen op de peildatum van 1 januari 2025. Dat betekent dat 87,70% (€ 26.312 / € 30.000) van het negatieve werkelijke rendement van de groene beleggingen van € 4.000 is vrijgesteld (= € 3.508). Dat betekent dat een bedrag van € 492 mag worden verrekend met eventueel positief werkelijk rendement op andere bezittingen.

Categorie

Deel deze pagina